Gebruikershulpmiddelen

Site-hulpmiddelen


a_dark_one_vincentius

Vincentius Eisenfelses (Knight of Olydia) (a Dark One); Human Warmage

Charactersheet

Speler

Party

Helmuts Helden

Vincentius is een warmage gespeeld door Simon in de party Helmuts Helden geleid door Bjørn als DM. Hij is een lid van de eens zo vermaarde Order van Olydia. Een Order die zich hult in duistere kleding. Toen Vincentius de rest van de party tegenkwam hebben zij nooit de moeite gedaan om zijn naam te onthouden, maar noemde hem naar zijn kleding: een duisterling.
Inmiddels zijn er vijf jaren verstreken na zijn eerste avonturen. Thans is niet langer meer een jongeling, maar een vooraanstand lid van zijn order met een eigen veste en volgelingen.

Geschiedenis

De donkere zijde van de Sum

Geplaatst door Simon zaterdag, december 08 2007 01:12:02

In de grijze uren die de nacht scheiden van de dag kwamen zij. De auditoren van Sum. In de ochtendmist wapperen geen banieren. Geen voetknechten die hun wapens heffen. In de opkomende zon schitteren geen wapenrustingen. Enkel mannen in zwarte kledij en berekende blik in hun ogen. Eisenfels is niet meer. Geen bestormingstorens, artillerie of stormrammen zullen haar muren slechten. Slechts documenten en zegels. Haar poorten worden nu geopend door goud, papier en was. iets wat door hout, bloed en staal nog nooit is gebeurt. De Hoge Meester Claudius riep ons gisteren tesamen in de refter van de burcht. Het was nog te vroeg voor het avondgebed en het maal. De Hoge Meesters van de Order waren allemaal verzameld. Alle vier. Vroeger waren het er velen, maar de Order is gekrompen door de lange periodes van vrede en voorspoed. Dat blijkt ook het probleem: Er is, volgens de Prinsen van Sum, geen reden meer voor een order van ridders, priesters en magiërs die de grenzen van het land beschermen. Er zijn simpelweg al honderden jaren geen vijanden meer! Er zijn ook te weinig aanmeldingen voor de Order van Olydia, te weinig donaties. De Prinsen zijn onverbiddelijk; het is te duur! Eisenfeld is verkocht aan één van Sum's vazallen. De Order van Olydia moet gaan. Een grote stilte valt in de refter. Er waren al niet veel krijgers meer over, maar een veertigtal mannen die zwijgen in gedachten is toch indrukwekkend. Wij worden bedankt voor onze wake van het prinsendom, maar nu is het tijd om terug te keren naar familie of leenheer. Voor duizenden jaren heeft de Order de grenzen bewaakt. Tegen de Ülistriëden, de Trusten, de Orken en Goblins. Altijd is de veste blijven staan. Nu is het over. De Archmeester wenst ons allen een goede reis en drukt ons op ons hart dat wij Orderlingen van Olydia zijn. Wij moet altijd op elkaar terug kunnen vallen. De oude Meester heeft het er duidelijk moeilijk mee. Langzaam leegt de refter zich. Ik sta in mijn cel. Al mijn bezittingen zitten in mijn rugzak of in de zadeltassen van mijn paard. Zonder nobele of miltair ben ik maar een halve eenheid. Ik heb geen plek in deze wereld. Zonder een gewapend conflict of een oorlog heb ik geen recht op samenwerking met een krijger. Mijn missie wordt mij langzaam duidelijk; ik moet mijn eigen conflict maken. Met deze warme gedachte loop ik de gang van de slaapvertrekken uit en bestijg in de binnenplaats mijn ros. Kijk nog een keer rond, terwijl de kamerheren van Sum's vazal hun heer's bezittingen reeds een plekje proberen te geven. Ik rijdt langzaam de Grande Punta over op weg naar de hoofdpoort. Naar het noorden zal ik gaan op zoek naar een medestander en dan… wie weet. Misschien naar het westen, naar het Keizerrijk om ons daar aan te sluiten bij de Keizer van Hybor. Die hebben conflicten genoeg.

Donker krochten voor de duisternis

Geplaatst door Simon maandag, december 17 2007 21:51:36

Terwijl ik de bergen van Näritten achter mij laat, en daarmee de veste Eisenfeld, rijd ik de lage landen van Preatorië binnen. Groene heuvels, dichte loofbossen en geglooide oneindige graslanden. Het is echt jaren geleden dat ik hier heb vertoeft. Ik was toen een klein ventje die aan de hand van mijn oom Trist naar Eisenfeld werd geleid. De wereld nog zo groot en de toekomst duidelijk en helder. Een kind met magische eigenschappen werd in de gemeenschap waar ik ben geboren niet vertrouwd. Mijn ouders hadden mij uit angst verstoten en de enige die mij thuis duldde was mijn oom. Hij was een diplomaat van lage rang en niet zo wereldvreemd als de rest van het dorp. Echter kan ik alleen maar vermoeden dat ook hij blij was dat mijn roep naar de Order kwam in de vorm van Meester Diff en Wapenmeester Aargon. Zij gebiedde mijn oom mij bij de Order in de studie te doen. In de zomer van de Brakende Uil vertrokken wij. Nu al zo'n twaalf jaren geleden.

Er staat mij bij dat de landen toen ook niet echt veilig waren. Rovers, losgeslagen goblin-bendes en boscreaturen tieren hier nog welig. Wellicht door de schaarse bewoning van de landen. Mijlen gaan aan mij voorbij zonder een spoor van, menselijke, beschaving. Ook wegen zijn hier niet talrijk en soms - zoals hier - totaal afwezig. Mijn paard stuur ik een groot grasveld in. Ik hoop voor het invallen van de nacht de brandtoren van Nûor-Tier te bereiken, waar ik wellicht een veilige plek voor de nacht kan vinden.

Het wordt nu snel donker. Ik moet toegeven aan de vermoeidheid van mijn rijdier en gewoon accepteren dat ik de toren vannavond niet meer ga halen. Nabij zie ik een heuveltje uitsteken uit het lange gras. Misschien is daar wat beschutting te vinden.

De heuvel is bij nadere beschouwing meer een uitstekende rotsformatie van zo'n 20 bij 30 meter groot. Het steekt ongeveer een meter of drie boven de lange grashalmen uit. Ik leid mijn paard eromheen om op zoek te gaan na eventuele overhangen in het steen, waar ik kamp kan maken. Aan de achterzijde zie ik een donkere plek te hoogte van de grond. Een grot in zo'n kleine rotsformatie? Dat is geluk hebben. Ik stijg af en maak mijn rijdier vast door de leidsels vast te maken aan een steen. Hij heeft ruimte genoeg om te grazen en voordat ik verder ga, leg ik zadel en tassen af en wrijf hem droog met stukken gras. De deken neem ik mee naar de duistere plek.

Duistere zaken in het donker

Geplaatst door Simon maandag, januari 14 2008 09:13:19

Ik duw het gras weg en zie dat het inderdaad een ingang is naar het binnenste van de rosten. Gebukt en met een geladen kruisboog - je weet maar nooit - schuifel ik naar binnen. Na een meter of drie geschuifeld te hebben wordt de ruimte hoger. Ik kan rechtop lopen. Het late zon licht dringt niet meer zo ver door, dus moet ik een toort aan doen. In het toortslicht ontwaar ik tekeningen en primitief schrift aan beide zijden van de muren. De meeste letters ken ik niet. Het moet al een hele tijd geleden zijn dat iemand die hier hebben opgezet. Ik kom in een open ruimte waar een drietal dekens en wat zakken en eenvoudige wapens liggen. Een duidelijk slaapleger. Iemand maakt al gebruik van deze ruimte! Op de ruimte komen nog twee andere gangen uit. Uit één van de gangen komt herrie. Ik duw mijzelf tegen een muur. Een drietal Bugbears komen uit de bewuste gang. Tussen hen in houden zij een klein meisje vast. Zij schreeuw en doet haar best om zichzelf te bevrijden uit de klauwen van haar gevangennemers, maar heeft eigenlijk geen schijn van kans. Dit is duidelijk een conflict, maar niet de mijne. Ik maak mij op om omtedraaien en geruisloos naar de uitgang te gaan als het meisje in haar wanhoop uitroept; “help, help mij dan toch!”. De regels van de Order zijn simpel. Bij een conflict kan een hulp vraag niet genegeerd worden. In tijden van oorlog biedt de kloosterling zich aan aan de hulpvragende. Ik stap uit de schaduwen en sommeer de Bugbears zich over te geven, opdat zijn voor behandeling als oorlogsgevangen in aanmerking kunnen komen. Zij zijn eerst verbaast en daarna reageren zij door de wapens te trekken. Opnieuw de regels van de Order zijn simpel; wanneer een tegenstander zich niet overgeeft (of wanneer de situatie er tactisch om vraagt) mag deze te vuur en te zwaard worden uitgeroeid.

De eerste Bugbear kijkt nu nog verbaaster doordat er een kruisboogpijl in zijn voorhoofd steekt. Gracieus zakt hij in met draai neer op de grond. De twee anderen verdelen nu de taken. De grootste valt mij promt verloren aan. De andere houdt het meisje stevig vast. De morgenster velt de bruut. Als de zware metalen kop zijn schedel breekt voel ik nog een gemene pijn in mijn zij. Sterretjes verschijnen voor mijn ogen. Mijn geest schreeuwt mij in de oren om op te staan en mijn laatste tegenstander het hooft te bieden. Maar helaas… ik zak op mijn knieën en zie door een rode waas de bugbear grijnzend naar mij toe lopen met een kort zwaard in de hand.

“Dit is het einde”, denk ik nog terwijl het stinkende monster mij aan mijn kraag omhoog sleurt en zijn wapen hoog houdt. Hij schreeuwt in mijn gezicht en bespugt mij met speeksel en bloed. Zijn ogen staan wijd open en ik heb het idee dat hij mij niet ziet, maar naar een punt op de muur kijkt. De bugbear stort over mij heen. Achter hem staat het meisje met nog een groot, bebloed mes in haar handen.

Ik ontwaak in een wereld van pijn. “Waar ben ik?” vraag ik weinig orgineel. Er volgt geen antwoord. Ik kijk rond. Ik bevindt mij nog steeds in een grot, maar herken het hier niet. Nabij is een vuurtje met een keteltje erop en ik ben afgedekt met een -nogal versleten en stinkende- deken. Mijn kuras is uit en mijn wond verbonden. Ik verbijt de pijn en richt mijzelf op. “De monsters zullen ons hier niet vinden”, zegt het meisje. Zij zat in een duister hoekje uit de gloed van het vuur. “Zij zijn met velen en zullen onderhand wel onraad ruiken. In ieder geval kunnen we niet meer via die gang. Hoe ben jij hier binnen geraakt?” Ik mompel dat ik vanuit het zuiden kwam aangereden en daar in de rostpartij een ingang gevonden had. “Mh, dat zullen ze ook wel snel genoeg vinden. Geen optie meer. We zullen via deze gangen een nieuwe weg terug naar Nûor-Tier moeten vinden, kun je lopen?” vroeg zij.

Pijnlijk sta ik op, sterretjes en vlekken verschijnen in mijn blikveld. Ik haal een keer diep adem en verbijt de pijn. “Gaat best”, lieg ik. “Waar zijn we?”

“Onder de grot waar ik je ontmoette, vermoed ik”, zegt zij. “Aan het einde van een kronkelende gang naar beneden. Mijn naam is Maritt, wie ben jij en wat doe jij hier?”

“Ik ben Vincentius, ik ben een ridder van de Order van Olydia, vanuit Eisenfeld, uit het zuiden. Althans, ik ben nog in opleiding, maar ben bang dat de voltooïng van mijn opleiding ietwat is uitgesteld, wegens het opheffen van de Burcht Eisenfeld door de vazallen van de Prinsen van Sum”, zeg ik. “Ik ben op zoek naar een Familiar Ridder of vechter waarmee ik een vechtende eenheid kan worden, volgens de statuten van de Order. Met een Familiar kan ik mijn opleiding voltooïen en eindelijk mijn waarde in een slagveld beproeven.” Ik dreun de woorden op, maar ze klinken hol en leeg. Jaren lang waren dit mijn dromen en ambities nu onmogelijk ver weg. “Ik was op weg naar het noorden en hoop dat ik in Siebebruecke een Ridder van de Order kan vinden, de baron was onze Order altijd goedgezind,” zeg ik nog.

“Je bent dus een Donkere Strijder van Olydia”, zegt Maritt.

Na mij de Sum vloed.

Geplaatst door Simon donderdag, februari 21 2008 22:58:22

Ergens van een hooiberg wordt een eenvoudige ladder tevoorschijn gehaald. Zo konden we de drie meter hoge ingang bereiken. Binnen in de ronde toren is het stoffig en muf. Stapels brandhout liggen hier al zeker 2 jaar te drogen. Een paar jute zakken met hard zaai-graan ligt hier waarschijnlijk al langer. Deze ruimte ziet er nog redelijk uit. Een zevental schietsleufen en de deurpost is van steen. Geen deur meer, helaas. In het plafond en in de vloer zit een gat. Zonder luiken, dus oppassen. Ik vraag Maritt -die samen met Rag mee geklommen zijn- om een toorts te onsteken. Ik neem hem aan en ga op de grond liggen. Met het licht van de toorts kan ik zien wat zich beneden bevindt. Een duistere ruimte. Een grote stenen water -of voederbak en een aantal palen met ringen. Ik sta op en bekijk het gat in de grond. “Beneden is groot genoeg voor de kippen en de geiten, zorg voor vers gras en genoeg water”, zeg ik. “Alles met een beetje waarde voor die dieven stoppen we in de toren. En we hebben meer ladders nodig en afdichtplanken voor luiken. En als jullie een stevige deur in elkaar kunnen zetten zitten we hier voorlopig veilig.” Een aantal ladders worden uit het dorpgehaald en op de verschillende positie neergezet. Een aantal vrouwen en kinderen beginnen beneden schoon te maken, terwijl een aantal mannen met emmers voesel en water voor de dieren in de toren brengen. Wij klimmen gedrieën naar de tweede verdieping. Achterstallig onderhoud heeft een behoorlijk gat achtergelaten in de oostmuur. De rest van de ruimte ziet er ruim en bruikbaar uit. “Dit wordt de slaapruimte. Hier kunnen we makkelijk tien tot 12 slaaplegers maken op de vloer, misschien kunnen we wat zeilen ophangen voor slaapplaatsen voor de kinderen. Ik wil dat gat gestopt met fatsoenlijke balken en leem. De sleuven moeten vrij blijven voor boogschutters. De haard ziet er nog bruikbaar uit, dus het voedsel moet hier bereid worden. Heeft er al iemand een telling gedaan van de bruikbare wapens die in het dorp zijn?”, vraag ik. Mijn hoofd maakt overuren. Met alle details wil ik mij bezig houden. Gelukkig zijn Maritt en Rag ook de noodzaak gaan inzien en geven mijn vragen en bevelen door aan jonge mannen en vrouwen. Allen zijn ze er van overtuigd dat hun dorp; de Cairn-Tier / Nûor-Tier deze keer geen slachtoffer word van een stelletje ongeregeld. Ik hoop dat ze zich er wel van doorgedrongen zijn dat dit échte vechtersbazen en soldaten zijn. Geen boeren of een gewone dievenbende. Er zal gevochten moeten worden!

Nog hoger in de toren worden de gaten talrijker, de steunbalken minder stabiel. vogelnesten liggen her en der en er heeft zich zelfs een klein boompje weten te onwikkelen. De muur is op de meeste plaatsen nog zo'n meter hoog, maar een deel van dezijmuur houdt het plafond nog op zijn plaats. Op het dak waren eens kantelen, maar er is nu nog maar éénderde van het hout aanwezig. De brandroosters zijn ook nog maar deels aanwezig. Het hout voor het noodsignaal al jaren geleden afgegleden naar de grond. Als ik vraag hoe het komt dat de brandtoren in zo'n slechte staat is en waarom zij niet meer bemand is kijken Rag en Maritt mij vreemd aan. “Deze toren is één van de laatste nog staande, de rest op de route is gesloopt of verlaten. Er was geen noodzaak meer voor. En dus is het geld voor het onderhoud en de wachters voor andere doeleinden gebruikt door de heersers van Sum”, antwoorden zij mij.

Ik geef nog wat bevelen en ze laten mij alleen op het dak van de toren. Wat een bouwwerk moest dit eens zijn geweest. Een ring van torens. Elk met één-en tachtig mijlen ruimte tussen in. De vlammen waarschuwen de soldaten en ridders op de route die het prinsendom beschermden tegen invallers dievenbendes en ander noodgevallen. Nu ook al geschiedenis, net als de Order. Haar betekenis verdwenen in de tijd.

Met de Sum in de rug.

Geplaatst door Simon donderdag, februari 21 2008 03:27:41

Ik knijp mijn ogen samen tot kleine spleetjes en tuur over de uitgesterkte graslanden. Maritt is op de grond gaan zitten. Ik zou me na deze zware nacht ook gebroken moeten voelen. Echter ik ben klaarwakker, scherp en vol energie. Mijn wond doet niet zeer en het bloeden is gestopt. Mijn paard kan ik nu niet ophalen. Maritt heeft mij gewaarschuwd ons geluk niet langer te beproeven en direkt door te gaan naar de brandtoren. Ik hoop dat hij zich redt en dat ik hem later terug vind.

Wij lopen richting het noord-westen. Het lange gras is nog nat van de dauw en maakt het lopen zwaar, maar verkoelt nog wel tegen de zomerzon. Wij arriveren bij een klein bosje. “Geen geluid ridder”, fluistert Maritt, “de laatste keer hielden de Bugbears kamp in dit woud. Het is echter ook de enige beschutte weg richting Nûor-Tier”. Voorzichtig gaan wij voort. Laaghangend flarden ochtend-mist tussen de bomen beschermen ons tegen spiedende ogen. Opeens wordt ik hardhandig gehaakt en smak tegen de grond. Die zag ik niet aankomen. Maritt heeft haar stok tussen mijn voeten gestoken en maant mij tot stilte. Haar arm is uitgestoken en ze wijst naar het noorden. Als ik heel goed kijk zie ik in de verte een bewapende beer staan. Waarschijnlijk één van onze tegenstanders. Wat een zicht heeft dat kind! Ik moet de grootste moeite doen om maar iets te ontwaren. Ze staat op en wuift mij te volgen. Wij vervolgen onze weg door dichte varen velden en struiken die niets liever willen dan je open te rijten met doornen en twijgen. Door greppels en laag langs gevallen bomen sluipen wij naar de bosrand. “We moeten een nauwkeurige telling van onze vijand hebben, voordat wij verder gaan”, fluister ik. “Om ons voor te bereiden, bedoel ik.” “Wacht hier”, zegt Maritt. En weg is ze. In alle stilte duikt ze terug het woud in. Ik verbaas me steeds meer over haar. Hoe gracieus ze zich voortbeweegt over ongelijke grond en door de vegetatie. Onwerkelijk gewoon.

Een tijd later is ze terug. “Het zijn er zo'n 23 Bugbears en mensen, gewapend met bogen en handwapens. 'N stuk of 10 paarden en lastdieren. Ik heb ook wat enterhaken en ladders gezien. Geen zware wapens of kruisbogen”, zegt ze. Ik knik. In mijn hoofd begint zich al een verdedigingsplan te vormen.

We laten het bosje achter ons en lopen een veld van akkers en omgeploegde aarde over. In de verte staat de brandtoren van Nûor-Tier. Echter van de brandtoren is nog maar een hoge ruïne over. Om de toren is -als de spaken van een wiel- een aantal huizen en hutjes gebouwd, gescheiden door lage muurtjes of hagen van doornige struiken. Mijn oorspronkelijke verdedigingsplan gaat in rook op. Dit is niet langer Nûor-Tier maar Cairn-Tier. Een onverdedigbaar dorp. Geen wachters hier, maar boeren en kleine ambachtslieden.

Maritt en ik lopen via een gammel hek -de hoofd poort- de cairn in. Onmiddelijk zijn wij omsingeld door nieuwsgierige kinderen en huisvrouwen. Een aantal mannen staan in de schaduw ons te observeren. Ik lach wat naar de vrouwen en aai een jochie over zijn bol terwijl ik in de schaduwen staar. “Wie is hier de dorpsoudste of leider van deze gemeenschap?”, roep ik. Onder een afdakje staat een forse man op van zijn bankje. Gekleed in de traditionele leren schort over zijn ontblote bovenlijf en in zijn beide handen houdt hij een enorme hamer. Duidelijk de smit. “Dat zal ik dan wel zijn, wat moet je duistere?”, zegt hij. “Ik ben gevraagd door deze dame -ik knik richting Maritt- de verdediging van de cairn op mij te nemen. “Aaah, Maritt…”, roept de smit, “wat heb je nu weer meegesleept? Je weet dat die dievenbende korte metten met ons maakt als we ze weerstaan”. “Wil je dan dat ze weer het grootste deel van de oogst meenemen, de kippen, de geiten. Je oudste zoon ontvoeren en je vrouw misbruiken”, geeft ze antwoord als een slang zo snel. De grote man krimpt ineen. Da's geen antwoord van een kind meer. Met ingehouden woede staart hij naar de grond. “Ik neem aan dat dit niet de eerste keer is dat de groep voorbij komt?”, zeg ik. “Als jullie willen kan het de laatste keer zijn, laat mij julie helpen”. “Wat kun jij uitrichten in je eentje?”, zegt de smit. “Alleen kan ik weinig uitrichten, maar met jullie hulp kan ik er voor zorgen dat jullie eigen en eigendommen verdedigt zijn. Ik geef geen garanties, maar de roversgroep is niet zo groot dat zij niet te verslaan zijn”, antwoord ik. “Geef mij de leiding en we organiseren de verdediging van de cairn”. Hij kijkt achter zich, naar de oude brandtoren. “Heb ik veel keus”, zegt hij.

“Alleen hoe je sterft”, zeg ik. “De rest is aan de Goden. We moeten aan het werk, ik heb geen idee hoelang die dieven op zich laten wachten. Verzamel alle weerbare mannen en vrouwen hier op het plein. Alle wapens, touwen, olie en maak inventarisatie van jullie voedsel -en watervoorraden. En bezorg mij een ladder, zodat we in de toren kunnen. Waar wordt hij nu voor gebruikt?” “Alleen voor opslag van graan en hout”, zegt de smit. “Mijn naam is Rag, Rag de smit.”

De Sum van alle dingen.

Geplaatst door Simon dinsdag, februari 26 2008 00:03:51

Later die avond kom ik uit de toren. De mensen van het dorp zijn druk bezig geweest. De inventarisatie van onze middelen is wat teleurstellend geweest. 7 mannen, 6 vrouwen en 4 kinderen die mee kunnen vechten, samen met Rag, Maritt en mijzelf. De rest is simpelweg te oud, te zwak en te jong. Toegegeven; een aantal van de mannen zou ik ook te simpel gevonden hebben, maar ik heb niet zo veel keus. Ook qua wapens zitten we niet zo lekker. Drie bogen van jagers, één korte, mooie boog van Maritt, wat slingers en mijn kruisboog is al onze artillerie. Gelukkig hebben ze wel genoeg pijlen en korte speren kunnen van jonghout gesneden worden. We hebben een ruime sortering aan kleinwapens; hamers, bijlen, sikkels, messen en ander gerei dat als wapen gebruikt kan worden. Wel hebben we genoeg hooivorken en zeisen. De hooivorken kunnen we gebruiken om vijanden met hun ladders van de toren af te drukken. De zeisen kunnen we makkelijk ombouwen te glaives, we hoeven alleen maar het blad omhoog te zetten. Helaas niet teveel specifieke dingen, zoals vaten olie (een aantal kruiken lampenolie is alles wat we kunnen bemachtigen en één fles Katzjammer), maar één van de mannen opperde dat er nog wel een paar emmers pek bij de houtbewerker staat, dat doet 't natuurlijk ook. Ik laat nog touwen en flinke stenen naar de toren brengen. Die van vier -tot acht vuisten doet 't het best.

Rag vertelde mij dat er overdag een delegatie van de dieven in het dorp is geweest met hun eisen. Zo'n beetje alles wat van waarde is willen ze hebben en meer. Rag wist niet goed wat te antwoorden dus heeft hij maar wat gestameld en alles goed gevonden. Zij denken dus nog steeds dat de bewoners van Cairn-Tier hun eisen inwilligen. Het element van verrassing is dus bij onze kant. Gelukkig hebben ze die drie Bugbears nog niet gevonden anders kon dat wel eens verloren gaan.

De nacht valt. Een heldere nacht beladen met sterren en de halve Witte en een volle Rode maan. De goden kijken toe. Maritt is naar mij toegelopen en nodigt mij uit een avondmaal bij haar te nuttigen. We lopen naar één van de huisjes en zij opent de deur voor mij. Ikkijk rond in deze eenvoudige woning. Ik heb mij heus vergist; Maritt is geen kind, maar als ze haar kap afzet laat ze haar puntige oren zien. Ze is een Elf! Vandaar haar manier van doen en haar fijn trekken in bouw. Het schaamrood stijgt naar mijn hoofd. “Is er iets vreemd?”, vraagt ze. Ik vertel haar wat ik de gehele dag had gedacht en ze barst in lachen uit. “Een kind die je uitnodigt in haar huis, Bugbears keelt en dorpelingen rondcommandeert? dat meen je niet!” “Ik vond het ook wel wat vreemd, maar 't kan”, stamel ik. We lachen samen wat en we zetten ons aan tafel. Maritt zet een grote pan soep met wat hompen brood op de tafel. We eten en praten wat over de komende slag.

“Morgen komen ze weer, dat weten we”, zegt Maritt. “De kans bestaat dat we dan al moeten vechten.” “Vechten in het dorp of op de binnenplaats is erg onverstandig, zij zijn beter voorbereid en beter toegerust op vechten. Ik stel voor dat wij ons zo snel mogelijk verschansen in de toren. Daar zijn wij een partij voor hun”, zeg ik.

“Genoeg over de verdediging van Nûor-Tier”, zegt Marit ineens, “laten we het eens over ons hebben.” Ik schrik wat, maar laat haar uitpraten. “Het is al jaren geleden dat er een Duistere in deze landen te vinden was”. Ik antwoord wat meewarig;”de Order is niet meer de macht die die vroeger was. Een handjevol Ridders en wat accolieten, zoals mijzelf. En de toekomst van ons is ook onzeker zonder een veste voor opleiding en de mogelijkheid om je te binden aan een partner. En zonder partner kun je je opleiding voltooïng wel vergeten“. Maritt kijkt mij niet begrijpend aan en dus wijd ik uit. “De ideale vecht -en tactische combinatie bestaat uit twee Ridders met verschillende specialisaties. Ik ben, althans dat probeer ik te zijn, een oorlogsmagiër. Als ik mij koppel met bijvoorbeeld een priester of een vechter worden wij een eenheid. Hij wordt mijn Familiar en kan ik spreuken doen vanuit zijn gezichtveld en kan ik putten uit zijn levenskracht en kennis. Het is allemaal wat ingewikkeld, maar in het heetst van de strijd is het logisch je krachten te bundelen om zo je tegenstanders te overmannen”. “Lijkt mij ook logisch”, zegt Maritt. “Maar je hebt het over een 'hij', kunnen dat alleen mannen zijn, mensen en alleen volgelingen van jullie Order?” “Nee”, zeg ik, “Ik geloof niet dat er ristricties zijn qua ras en sexe. Je moet je alleen willen koppelen aan een Ridder”. “Mh, dan wil ik mij koppelen aan jou”, zegt ze. Ik schrik op en nu dringen pas de woorden door tot mij. “Euh, Maritt, ik ben vereerd, maar hou er rekening mee dat er ook nadelen aan vast zitten…”, stamel ik. “Dan leg me dat dan maar uit”, zegt Maritt. “Zoals ik het nu zie gaan we morgen de strijd aan met een aantal figuren die veel meer strijd gewend zijn dan ons simpele dorpelingen. Wat mij betreft kunnen we alle hulp gebruiken. En als dit zoveel voordelen gaat opleveren dan zie ik geen enkele reden om dat niet te doen. Bovendien”, zegt ze, terwijl ze rood aanloopt,”zou ik het verschrikkelijk vinden om niet te weten waar jij bent tijdens de slag“. Ik val stil. Maritt wacht geen moment en kust mij vol op de mond. “Morgen kunnen we er allebei niet meer zijn, laten we nu nog een moment van tederheid meemaken voor de slachting”. Ik zeg alleen nog maar “deu….”.

Totale verrassing!

Geplaatst door Simon vrijdag, februari 29 2008 04:30:57

Na een intense nacht wordt ik wakker met Maritt in mijn armen. Nu lijkt ze zo klein en breekbaar. Gisterennacht merkte ik daar helemaal niets van. Het is nog vroeg. Het grijze ochtenlicht -gefiltreerd door laaghangende flarden mist- komt net over de horizon. De Rode maan moet nog onder gaan. Ik kijk, vanuit het bed, door het kleine raam van Maritt's hut. Ik moet opstaan; er is nog zoveel te doen, zoveel te regelen. Ik moet nog een ceremonie opzetten voor de koppeling.

De feitelijke koppeling is eigenlijk erg simpel. Je verklaart jezelf vechter in de zaak van Olydia en belooft elkaar te steunen. Een twee-handige armdruk en wat ceremoniële woorden -oude magische incarnaties- en klaar, een koppeling tussen twee personen. Lastiger is het om uit te leggen wat een vechter in het woord van Olydia eigenlijk allemaal inhoud. Een Ridder van Olydia is een overtuiging: je moet openstaan voor het vuur van het gevecht en de koelheid van ijs om beslissingen te maken, je af te sluiten voor persoonlijk -en andermans ellende die een oorlog allemaal met zich meeneemt. De overtuiging van de aarde om achter je doelstellingen te blijven staan. De flexibiliteit van water om je aan te passen aan de moeilijkheden en mogelijkheden van een slag. Kortom je open te stellen voor de Oude Goden. Deze instelling is zo oud. De Vier Aard-Elementen, de Drie Goden. De Eeuwige Slag. Vertrouwen te geven aan onze eeuwige leidster in de Slag, de Maagd Olydia.

Maritt en ik zitten in de kleine kamer. Een enkele vetlamp op de grond werpt schaduwen over haar gezicht. Ik spreek de woorden -die nu simpel in mij opkomen, terwijl ik ze tijdens de lessen nooit kon onthouden- en een vreemd gevoel sluipt over mij. Alsof mijn zicht vele malen beter geworden is in dit licht. Ook andere zintuigen zijn verbetert. “Ik begrijp je magie niet, maar ik heb wel het idee wat ik ermee kan doen”, fluistert Maritt. Ik voel haar gedachten en zij de mijne. We kunnen onze gedachten wel prive houden, maar laten ze nu de vrije loop. '…Er is nog veel werk te doen… Ik zie wat je wilt… De dorpelingen zullen begrijpen wat hen te wachten staat… Zo naïef zijn ze niet na jaren van plunderingen.' We kleden ons aan, pakken onze spullen -Maritt pakt een paar dierbare spulletjes- en verlaten het huisje. Op het marktplein staan al veel mensen een beetje doelloos te hangen. Maritt en ik geven commando's aan de mannnen en sturen de meeste vrouwen en kinderen met hun dieren en spullen naar de toren. Rag ia al bij de toren bezig met de poort en ander reperaties. Na een goed uur zijn we klaar. Cairn-Tier / Nûor-Tier gaat zich verzetten. Maritt en ik geven onze niet essientiële spullen aan één van de oudere kinderen om ze naar de toren te brengen. Wij wachten met ons tweëen hier op de vijand.

Lang hoeven we niet te wachten. Een drietal ruiters rijden het plein op. Achter hen loopt een aantal wapenknechten. Bugbears en mensen. Zij kijken om zich heen. Ze zijn duidelijk verrast dat er -afgezien van ons twee- geen levende ziel zich in het dorp bevind. “Waar zijn de dorpelingen, gedrocht”, snauwt hij Maritt toe. “Van ons krijg je niets meer, als iets wilt hebben moet je er moeite voor doen”, zegt zij. 'Pas op, achter de smidse komen nog drie man…' waarschuw ik haar. 'Tel tot drie en dan duiken we de werkplaats links in… maar eerst die vent…' denkt zij. Ik tel langzaam af… “Ach ik zie dat jullie een priester hebben”, zegt de ruiter. …Één… “Die gaan jullie nodig hebben voor al jullie begravenissen”, griezel! …Twee… Hij geeft zij paard de sporen en rijdt op Maritt af met getrokken zwaard. …Drie!… Onder mijn mantel haal ik mijn geladen kruisboog, richt en druk af op één van de mannen die ons van achteren naderden. Maritt heeft haar korte boog aangespannen en laat los op de ruiter die het woord voerde. Wij duiken weg in de werkplaats van de timmerlieden. …Naar boven en via het dakraam naar buiten, dan zo snel mogelijk naar de toren… Rag heeft een touw hangen voor de ingang, snel!… Wij rennen de houten trap op naar de bovenverdieping. De zolder ruikt naar pek en olie. Een olielamp brandt in het midden van de vloer. Maritt is al naar buiten, die meid is snel. Ik wacht. Daar verschijnen de hoofden van onze achtervolgers al door het zoldergat. Ik trap de lamp over de vloer. Met een ziekelijk “Whoesh” en een oranje vuurbal gaat de zolder op in vlammen. De ruimte die wij vrij hebben gehouden van de pek geven mij toegang naar het dakraam. Mijn achtervolgers hebben dat geluk niet. Vloekend en tierend deinzen zij achteruit. Sommige met uitingen van pijn. Ik klim het dak op - dat op sommige plekken ook al begint te branden- en kijk even snel naar beneden. Ik zie dat zowel Maritt al ik met onze pijlen ook doel hebben getroffen. De aanvoerder zit op de grond en wordt geholpen door één van zijn mannen. Mijn doel ligt nog steeds in de steeg. '…Vincentius geen tijd om te glunderen, onthou dat ze bogen hebben…' herinnert Maritt mij. Ik spring aan de achterkant van de werkplaats van het dak en sprint richting de toren. Daar zie ik tot mijn genoegen dat de posten bemand zijn door de dorpelingen. Rag en een andere man houden een touw bungelen vanuit de ingang. Ik spring en grijp me vast. Zij trekken mij naar binnen, waarna de poort wordt dichtgeslagen en vergrendelt. Pijlen maken doffe pokjes als ze zich in het hout nestelen. “Zo we hebben onze oorlog,” zeg ik.

Oh ja? Jij en welk leger?

[ref. Helmut's Helden, geplaatst door Simon dinsdag, maart 04 2008 09:11:44]

Onze belagers geven niet eenvoudig op. Een aantal mannen heeft dekking gezocht achter achtergelaten karren en huisraad die zij op straat hebben gegooid. Ik kan ze niet allemaal zien vanuit mijn positie, op de tweede verdieping, maar ik neem aan dat er ook een paar de rest aan het ophalen is. Ze zullen de versterkingen nodig hebben. Af en toe wordt er een pijl naar de toren geschoten. Waarschijnlijk om onze verdediging te testen of de zenuwen van de manschappen op de toren. Ik moet zeggen dat iedereen zich kalm houdt. Er worden geen onnodige pijlen, speren of andere projectielen naar beneden geslingerd. '…Vincentius, de hoofdgroep komt eraan… …aan de noordkant van het dorp…', komt de gedachten van Maritt bij op in mijn hoofd. Ik wissel van schietsleuf en let op dat ik geen gemakkelijk doel wordt door het gat in de muur, die we weliswaar verstevigd hebben met balken en planken, maar nog steeds een beter overzicht geeft dan de muur zelf. Daar komen ze. Een tiental ruiters, een man met zijn rechterschouder in zwachtels leidt de groep. Daar achter nog een tiental mannen met bogen, die een veilig heenkomen zoekt tussen de huizen. '…Nu komt de beschieting van de toren…',denk ik '…Laat iedereen een veilig plekje zoeken… …zodra de barrage over is zullen ze de toren bestormen… …Iedereen moet kalm blijven…' Ik ben nog niet klaar om de mensen te waarschuwen of de lucht is gevuld met het fluiten van zware pijlen. De meeste klappen op de muur, maar aan de pijnlijke kreten treffen er ook een paar doel. De pijlen tellen écht, want zoveel manschappen hebben we niet. Het schieten wordt opgeschort. “Daar komen ze!”,hoor ik een jongeling roepen de bovenste verdieping.

Ik kom uit mijn veilige plek achter wat manden en maan een ieder om de sleuven en gaten te bemannen. Een aantal rovers hebben een ladder gevonden en gooien die nu tegen de zijkant van één van de hutjes, die dicht in de buurt staat van de toren. Waarschijnlijk denken zij dat ze zo makkelijker toegang kunnen krijgen. Als er een man of zes in volle wapenuitrusting op het dak staan klinkt er een enorm gekraak en gevloek. Gisteren heb ik aan Rag en zijn mannen gevraagd om de steunbalken van de huisjes door te zagen. Helaas schakelt dit niemand uit, maar een paar interessante kwetsuren zal dit wel opleveren. Wij openen nu het vuur op de verbaaste achterblijvers, die zich in veiligheid brengen door van de ladder af te springen. Een brazier op onze verdieping ontsteekt onze pijlen en wij schieten. Het gaat allemaal niet zo accuraat, maar dat hoeft gelukkig ook niet. De objecten waar onze tegenstanders achter schuilen zijn, aan de toren kant, ingesmeerd met pek. Waar de pijlen treffen schieten de vlammen hoog op. Soldaten en Bugbears rennen chaotisch naar een veilig heenkomen. Een aantal valt ten prooi aan onze pijlen en werpspiesen.

Later op de dag proberen de vagebonden nog met touwen en enterhaken de toren te bestormen, maar zij worden gemakkelijk afgeslagen. Hooivorken beletten de soldaten omhoog te klimmen en een ware regen van stenen maakt van de bestorming een complete mislukking. Vandaag zullen zij het wel niet meer proberen. De toren staat. Helaas is van het dorp niet meer over dan ruïnes en rokende puinhopen. Ik ben blij dat de waardevolle persoonlijke bezittingen, dieren en voorraden hier veilig in de toren opgeslagen zijn. Vooral het water. De dieven hebben zich in een ring net buiten het dorp opgesteld. Het weer is goed. De zon staat hoog aan de hemel en het beloofd weer een warme dag te worden. Zij moeten nu risicovolle expedities ondernemen om bij de dorpsput te komen. Trouwens geheel onnodig, want ik heb het bevel gegeven de put te dempen met boomstammen en grote stenen. Tja, oorlog is een vak.

De dag vordert. Het warme zomerweer jaagt de temperatuur omhoog. Onze boogschutters hebben al zeker drie mensen verwondt die naar de waterput toe hadden geslopen. Maar ik geloof dat ze het nu door hebben. Ik heb al zeker een uur geen vagebond gezien. Belegeringen zijn doorgaans erg saai. Uren onafgebroken op één vaste plek vastgepind zitten, afgewisseld met minuten van terreur als je positie wordt beschoten of bestormd. De uren tikken langzaam weg. Ik zorg dat erg genoeg fakkels aanwezig zijn om de omgeving van de toren veilig te houden voor vijandelijke nachtelijke aanvallen. Ik loop langs de verschillende posities, praat wat met verdedigers en inspecteer de hoeveelheid wapens. Hier kunnen we het nog een tijdje volhouden. Het aantal gewonden en doden valt mee, maar is voor de dorpsbewoners zwaar. De doden worden opgeborgen in de kelder, waar het goed koud is. Na de belegering kunnen ze verbrand worden. Ondanks de verliezen is het moraal hoog. Ook al omdat het idee heerst dat de soldaten bij gebrek van voedsel en water het snel op zullen geven. In stilte betwijfel ik het. De blik van haat in de ogen van de commandant staat elke logische beslissing in de weg. Ik zoek mijn dekenrol en leg mij te rusten. …Maritt, mijn lief… een goede nacht… jouw ogen bewaken ons…,denk ik. …Vincentius, slaap wel… als er vannacht iets gebeurd ben jij de tweede die het ziet…., komen de gedachten van Maritt terug.

De toren breekt.

[ref. Helmut's Helden, geplaatst door Simon maandag, maart 10 2008 23:14:07]

'…Vincentius, wordt wakker mijn lief… Er is wat loos in het vijandelijke kamp en het ziet er niet goed uit…' komen de gedachten van Maritt 's ochtendvroeg in mij op. Ik laat mij uit mijn dekenrol vallen en kruip richting het gat in de muur, alwaar ik een goed uitzicht heb op het hoofddeel van het vijandelijke kamp. Daar is het een drukte vanjewelste. Als mieren lopen mensen en Bugbears door elkaar. Aan de bosrand staat een andere groep. Een aantal van hen dragen vaandels en wapenuitrusting glinstert in het grauwe licht. Op de vaandels herken ik een het wapen van Verdaagh en die van één van de prinsen van Sum. Is dit een groep soldaten gestuurd door Sum om de dieven af te straffen? '… maar lief hoe kan dit niet goed zijn? … Sum stuurt een afdeling soldaten om ons te ons te steunen… het blijft een tijdje stil. Ik hoor een gerucht boven mij en zie dat Maritt van de ladder komt. “Mijn lief”, zegt ze, “wij moeten eens praten”. Wij zetten ons aan de zuidmuur zijde van de verdieping. “De soldaten van Sum komen ons niet ontzetten, maar als ondersteuning van onze aanvallers. Die eigenlijk soldaten zijn van onze heer Verdaagh. Nou ja soldaten, zeg maar eerder een soort militia, belastinginners eigenlijk. Het is waar dat zij elk jaar onmenselijke schattingen leggen op ons dorp en dat zij zich als beesten gedragen tegenover ons. Wij waren het zat telkens weer leeggebloed te worden. Sorry als wij je het idee hebben gegeven dat het gewone rovers waren. Voor ons was het de waarheid!” Ik val even stil.

“Maritt het maakt in principe niets uit, ik ben een strijder van de Order van Olydia. Een ieder die een hulpvraag bij mij neerlegt zal worden geholpen als het om strijd gaat. Ik ben niet van plan deze idioten te laten winnen in deze strijd. Het maakt mij niet uit wie zij als coalitie achter de hand hebben. Sum, Melc, Aritrüdes of Het Keizerrijk. Ik had dit alleen graag wat eerder willen weten. En zeker van jou”, zeg ik tegen haar. “Kijk het feit dat we het nu tegen echte troepen gaan uitvechten verandert niets. Wij zitten in de toren, goed verschanst. Zij in het open veld zonder een idee hoe het uit te vechten tegen een Ridder van de Order.” “Lief”, zegt Maritt aarzelend, “Het is erger dan dat. Ik heb ook bij hen een Duistere Ridder ontwaard. Het kan natuurlijk een necromancer zijn, maar ik betwijfel het”. De moed zakt mij nu in de schoenen. Tegen welke soldaat kan ik het opnemen in tactisch en strategisch gebied, maar een Ridder van Olydia! En waarschijnlijk één die beter getraind is dan ikzelf! 'Ik moet mij even afzonderen”, zeg ik tegen Maritt. “Gelieve mij niet te storen, tenzij de vijand een aanval forceert of iets anders belangwekkend gebeurd”. Maritt knikt kort.

Uren trekken voorbij en de zon klimt langzaam hoger in de lucht. Ik zit in meditatie en studie. Langzaam speur ik naar details in mijn scrollen en luister naar de stemmen in mijn hoofd van Ridders van voorbijgegane era's. Ondertussen kijk ik ook af en toe door de ogen van Maritt. Beneden roert zich iets. Één van de jongeren roept mij; “Heer u wordt verzocht!” Ik sta op en klim omhoog naar het dak van de toren. Daar staan een aantal jongeren, Maritt en Rag op mij te wachten. Hun gezichten staan duister. De bogen in hun handen staan ontspannen, maar dat kan elk moment veranderen als het aan hen ligt. Beneden staat een eenzame figuur in het donker gekleed. Hij roept omhoog, “Jullie hebben je punt gemaakt, maar nu is het genoeg! Heer Verdaagh is jullie leenheer en in die hoedanigheid heeft hij recht op schatting. Geef je over en je kunt genade verwachten. Jullie hebben geen schijn van kans om dit succesvol af te ronden.” Ik leun over de kantelen en roep terug, “dat valt nog te bezien broeder, tot nu toe hebben een aantal ongetrainde dorpelingen en boeren jouw keurtroepen een aardig tijdje vast kunnen pinnen. Ga weer terug naar je heer z'n veste en bespaar je de blamage van totale nederlaag!” Hij kijkt nu naar mij en is duidelijk verbaast. “Broeder, moge Olydia het je vergeven, maar je moet opgeven”, zegt hij, “Ik wil een Orderling niet vernietigen, maar zal dit wel doen, mocht het noodzakelijk zijn”. “Tot mijn spijt zal het dat blijken te zijn”, roep ik, “jij kunt deze mensen geen vrijgeleide doen en genade bestaat alleen maar uit hun leven en niet hun vrijheid. Jij biedt hen dus niets!” “Laat mij overleggen en je zult zien dat dat allemaal wel meevalt”, roept hij, “één van de mannen is een zoon van heer Verdaagh, hij kan die gelofte maken. Zul je je dan overgeven met een vrijgeleide van je mensen?” Ik kijk achterom naar de dorpelingen en over de rokende resten van het dorp in de richting van het vijandelijke kamp. Zoveel manschappen kunnen wij niet lang weerstaan. Ik kijk Maritt en Rag aan en ik krijg een knikje van beiden. “Voor een onvoorwaardelijke vrijgeleide van de dorpelingen wil ik mij overgeven aan jou, broeder,” roep ik terug. “Ik zal het in orde maken”, zegt hij en hij draait zich om en loopt richting het kamp.

Een merkwaardige rust daalt neer op de toren. Hebben we nu gewonnen of verloren? In ieder geval zijn de dorpelingen nu veilig. Zij kunnen nu met hun spullen vertrekken richting Siebebrücke of nog verder naar het noorden. Ver weg van de invloed van deze leenheer en zijn sadistische manier van penningen heffen. Langzaam beginnen de dorpelingen hun spullen bij elkaar te pakken. Wat zal er van mij komen? Ik weet het niet, maar ik vertrouw op mijn mede-orderling. De nacht valt. Ik zoek een plek om mij te ruste te leggen en ga slapen.

Verraad in het duister

[ref. Helmut's Helden, geplaatst door Simon maandag, maart 10 2008 23:14:30]

Midden in de nacht wordt ik wreed uit mijn slaap gehaald. “Ridder we zijn verraden, de vijand valt aan!” roept een jonge man. Ik spring van mijn deken, grijp mijn kruisboog en ren richting het ga in de muur. De vijand heeft de volledige aanval ingezet. Brandende pijlen worden omhoog geschoten. Op de grond zie ik verschillende manschappen oprukken onder dekking van grote schilden die zij én-masse boven hun hoofd houden om zo projectielen tegen te houden. Ik ben in verwarring. Wat is er gebeurd met de belofte van de vrijgeleide? De vijand heeft al ladders tegen de toren gezet en een aantal enterhaken worden al naar boven geslingerd. Één daarvan hangt in het gat van mijn verdieping. Een aantal soldaten klimt omhoog onder dekking van de beschieting. Ik zit met mijn rug tegen de lage muur en wacht af. Zodra ik een gerucht hoor bij het gat draai ik mij om en druk af. De pijl boort zich op deze korte afstand in het hoofd van een soldaat. In een fontein van bloed stort hij zwijgend terug in het duister. Ik pak mijn morgenster en zwaai naar een tweede soldaat die nu de muur heeft bereikt. Boven mij hoor ik dat daar de strijd ook is losgebarsten. Maritt's ogen gunnen mij een blik op het slachtveld dat zich daar afspeelt. De bovenste verdiepingen zijn verloren en iedereen die nog kan bewegen is op de aftocht via het luik. Ik zie Rag een tweetal soldaten wegmaaien met zijn zware hamer net voordat hijzelf ondergaat aan zijn verwondingen. Overal liggen dorpelingen met pijlen in hun lichamen. Ik geef het bevel de trap de verdedigen, zodat iedereen zich nog terug kan trekken naar mijn verdieping. Wij zijn hier nog maar met vier man en de soldaten worden teruggedrongen.

De bovenste verdiepingen zijn nu leeg. En wij zetten onze terugtocht door naar de 1e verdieping. Daar verschansen wij ons andermaal door de luiken vast te zetten. Door de schietsleuven weten wij de vijand nog enigzins op afstand te houden. Zo zitten wij enige uren. De verschansing werkt, de balken op de planken houden. Ik zit tegen een muur en breek mijn hoofd over hoe een mede-orderling zijn woord kan breken. Goed leugens om tactisch voordeel te halen snap ik, maar de toren was al de zijne. Het enige dat hij hoefde te doen was de dorpeling te laten gaan. Boven mij klinken doffe klappen op het hout van het luik. De vijand probeert via die kant zich toegang te verschaffen. Voor nu houdt het, maar ik weet dat dat niet eeuwig volhoudt. Onder mij bevindt zich nog een verdieping, waar nu de dieren van het dorp; een aantal schapen, geiten en kippen. Als het moet kunnen we ons daar ook nog verder terug trekken, maar da's dan ook echt het einde. Een aantal kinderen is uit voorzorg alvast naar beneden gebracht. Maritt en een aantal dorpelingen zijn bezig slaaplegers voor hen neer te leggen. Haar ogen speuren door het duister. Fascinerend dat haar zicht in het duister zoveel beter is. De dieren geven een rode gloed af. De mensen ook. Voorwerpen die kouder zijn geven een schaduw in het duister af. Ergens in de muur zie ik een lichter rechthoek dan de rest van de muur afgeeft. '…Maritt, kijk… …nee, niet achter je, maar daar links voor je… …een lichter gedeelte… … wat is dat…?', denk ik. Ik door haar ogen als ik haar handen onderzoekend over de sten zie gaan. 'Een ruimte… …of een doorgang, Vincentius… …Misschien kunnen wij hierdoor deze rattenval ontsnappen…', gaan haar gedachten. Een metalen klik en het deel van de muur schuift weg. Erachter bevindt zich inderdaad een gang. Maritt's ogen kijken in de donkere gang. Tocht verraad dat er een einde aan zit. Én dat dat einde zich in de buitenlucht bevindt.

Ik sommeer een ieder zijn of haar spullen te pakken en stuur ze door de gang. De onzekerheid waar deze heen leidt is te verkiezen boven de zekerheid die hen boven het hoofd hangt als we hier blijven. Ik blijf achter met enkele jongelingen en Maritt om onze aftocht te dekken. De vijand beukt op het luik en de poort. Enkele ogenblikken later begeeft onze dekking het. De soldaten stromen naar binnen. Wij zijn in een vechtende terugtocht verwikkeld. De laatste gaan snel de ladder af naar de kelder en de gang door. Maritt en ik sluiten de rij af. Wij dringen onze vijanden nog even terug en springen dan snel naar beneden. Ik zeg tergen Maritt dat ze de gang door moet als een enorm stekende pijn in mijn borst voel. Vlekken voor mijn ogen en een pijn die onbeschrijfbaar is. Ik zie echter geen bloed. Ik voel geen druk. Verward kijk ik om mij heen. Maritt kijkt mij met holle ogen aan en valt langzaam naar de grond. Een pijl heeft haar lichaam doorboord en haar kleren zijn donker van het bloed. Ik gil en spring naar haar toe. Ik neem haar in mijn armen en tranen stromen over mijn wangen. Ze ademt niet meer. Soldaten klimmen van de ladder en omsingelen mij grijnzend. Zij weten dat ik geen kant meer op kan. Het kan mij niet meer schelen. Ik kijk op en een onmenselijke woede overmand mij. Maritt is niet meer. Onze bond is in éénmaal afgebroken, alsof ik mijn benen, armen en hersens verloren heb zo'n gevoel geeft dat. Blind van de tranen, woede en frustratie geef ik mij over aan de Vrouwe. Vlammen vullen de ruimte. Gillende soldaten proberen nog een veilig heenkomen te vinden, maar tevergeefs. De geur van zuur en brandend vlees vult mijn neus. Als ik weer enigzins kan nadenken zie de ruimte zwartgeblakerd. Ik pak het lichaam van Maritt en loop de gang in. Achter mij sluit ik de muur en blokkeer het met magisch zuur, waardoor de muur weer één geheel wordt.

De vlucht door de gang gaat aan mij voorbij. Na een goed uur of twee sta ik buiten. Het lichaam van Maritt nog steeds in mij armen. Om mij heen staan de overlevende dorpelingen. Leiderloos en beduusd. Ik zeg hen naar Siebebrücke te gaan of een andere stad in het noorden, maar niet hier te blijven. Langzaam pakken zij hun spullen en gaan heen. Ik loop terug naar het zuiden. Naar de tombe waar ik Maritt voor het eerst heb ontmoet. Ik breng haar lichaam naar de tombe van Generaal Antonium. Nu pas voel ik de leegte die de Vrouwe Olydia ook gevoeld moet hebben nadat hij viel in de strijd. Ik waak bij mijn lief. Vermoeidheid overmand mij. Als ik ontwaak regel ik grote stenen om een soort primitieve tombe voor haar te maken. Ik houw met een dolk haar naam op een platte steen. Haar wapens laat ik bij haar. Ik laat mijn tranen nog stromen. Nu ben ik écht alleen. Ik moet verder. Het is niet waarschijnlijk dat ze mij nu met rust laten. Ik heb het helemaal gehad met Sum en haar vazallen. Zij gaan boeten voor hun daden. Nog éénmaal kijk ik achterom en verlaat daarna de tombe. Rust zacht mijn lief, wij zullen elkaar weerzien in welke hemel of hel je ook geloofd ik zal je vinden.

Ik verlaat de grafheuvel via de weg waarin ik hem ook binnentrad. Het is alweer donker. Tot mijn verrassing staat mijn rijdier daar nog steeds. Ik aai hem over de neus en zadel hem. Ik bestijg mijn paard en dan valt mij op dat er een figuur zit op de heuvel. “Ik had al gehoopt dat ik je zou vinden broeder”, zegt de in zwart geklede orderling. “Je moet weten dat het niet mijn keus was om de toren alsnog aan te vallen, wij hadden een bestand. Echter de zoon van heer Verdaagh wou er niet van horen. Hij vond het nogal gezichtsverlies en hij was niet te vermurwen. Ik heb zijn dienst verlaten en wilde je waarschuwen… Hij heeft huurmoordenaars op je pad gestuurd. Hij kan echt niet tegen zijn verlies.” Ik knik naar de man. Wend mijn blik af en rijd weg. Weg van hier. Naar het noorden, naar veiligere landen, naar Siebebrücke. Naar een leger en dan naar Sum waar zij mij nog leren kennen.

Nieuwe wegen naar het duister

[ref. Helmut's Helden, geplaatst door Simon maandag, maart 10 2008 23:14:43]

Ik heb al dagen geen glimp meer opgevangen van mijn achtervolger. Het is natuurlijk mogelijk dat ik hem heb afgeschud, maar ik twijfel eraan. Maar goed, de landen waar ik nu rijdt zijn weids en kaal. Hier zal men mij niet zo snel verrassen. Ik kan mijn waakzaamheid eens laten varen en eens de omgeving op mij in laten werken. Het landschap bestaat uit een redelijk onderhouden weg, velden en akkers en platgebrande dorpen. Mh, vreemd zo hoog noordelijk. Naar mijn weten is hier geen geldende twisten van landeigenaars of edelen. Nog in gedachten stuur ik mijn paard over een lage heuvel. Als ik naar beneden kijk zie een vreemd schouwspel. Een ridder in een roze harnas is in gevecht gewikkeld met zo'n 30 orken. Een aantal ruiters zit op afstand toe te kijken. Ik besluit om dit eens van dichtbij te bewonderen.

De ridder deelt rake klappen uit en hanteert zijn paard als een goed getraind wapen. Hoe hij vecht is bewonderenswaardig. Eén van de toeschouwers maakt zich los van de wachtende groep met de intentie de ridder te helpen. Ziet mij en spreekt mij aan. “Zijn dit uw orken? vraagt hij. “Zo niet, geef dan hulp of ga aan de kant”. Dat laat een Ridder van de Order van Olydia zich niet zeggen en natuurlijk geef ik mijn hulp. Ik roep de vrouwe aan en laat vuur neer regenen op de orken. Binnen geen tijd zijn wij de overwinnaars en komen wij in gesprek. De man, die als laatste de heuvel afkwam, stelt zich voor als Brian. Ik bekijk Brian en denk gelijk dat hij geen vechter is. Zijn wapens zijn goed verborgen op zijn lichaam, dat zie ik als de wind zijn overjas lichtjes doet opwaaien. Een dief of inbreker dus. Misschien zelfs een contract moordenaar. De rest van de groep bestaat uit; de in roze gestoken ridder Tenk; een elvenmaagd troebadoer of bard genaamd Gwenn, een andere elven vrouwe Sam en een vechter met een druïde-affectie Kratos. Ik vraag waarnaar zij op weg zijn en antwoorden kortaf het westen, naar de vlakte van de dood. Ik heb nog geen duidelijke reisplannen, maar de naam van het reisdoel komt overeen met mijn stemming, dus ik vraag ik hen of ik hen mag vergezellen. Heer Brian heeft geen problemen.

De rest van de groep is wat wantrouwiger, niet vreemd natuurlijk. Zij blijven redelijk stoïcijns tijdens de rit naar het westen. Wij bereiken de vlakte zonder problemen. Wanneer wij halt houden voor de nacht ontstaan in de mist allerlei taferelen. Soldaten die op de terugtocht zijn. Schimmen en spoken. Hier moeten zich vreemde dingen hebben voorgedaan om die arme zielen geen rust te gunnen. Ik denk nog eens aan de geliefden die ik ben verloren. Ik zucht en draai me om, deze geesten hebben geen kwaad in de zin. Zien ons waarschijnlijk niet eens. Ik leg mij te ruste.

De volgende dag gaat de tocht verder. Ik verneem dat de groep op zoek is naar een groen zwaard. Waarschijnlijk een kostbaar artefact, want anders is van historische waarde. […beetje deel kwijt geraakt…] Nadat meneer Brian en ik tactisch naar beneden gekomen waren, werden wij vrijwel direct aangevallen door een groep draak-achtige creaturen. De rest van de groep was al beneden en stond in losse formatie om de directe aanval te weerstaan.

Na een krachtige charge van de,na ik aanneem, draakjes deed de elfin een spreuk van de geest. Een heftige angstaanval overmande hen en zij vluchtte.

Circus Maximus

[ref. Helmut's Helden, posted by Simon Monday, March 10 2008 23:16:43]

Het groene zwaard is ontvreemd. Van de rest van onze bezittingen mist niets. Na een hartig ontbijt vertrekken wij. Onderweg vraag Tank mij nog wat hij mij schuldig is voor de kamer. Mh, nooit meer aan gedacht dat de rekening van de kamer misschien nog niet voldaan was. Ach, dit is de wijze van een soldaat. Pakken wat je pakken kan. Ik merk aan mijn schaamrood dat het nog niet helemaal mijn tweede natuur is. Zendouros is nog zeker drie kwart van de dag. Het is rustig weer, het beloofd een voorspoedige reis te worden.

Het is al avond als wij de poorten van Zendouros bereiken. Een stadswacht stuurt ons verveeld door richting het tolhuis. Bij het voorbij gaan merkt hij op dat ik een 'duistere' ben en dat 'ons soort' niet echt welkom is. Hij blokkeerd mijn weg echter niet, dus denk ik dat het een populaire mening is, geen politiek van de stad. Één koper per persoon en één zilver per paard betalen wij als tol. De rijken kunnen het zich veroorloven. Gelukkig beschik ik over genoeg fondsen. Als nog even navraag doe over een loge van Boccob kijkt de ambtenaar mij indringend aan en zegt dat er op de Kleine markt van rozen wel wat voor mijn soort te vinden is. Ik neem die route, ook al omdat Gwenn mij verzekerd dat daar een respectabele herberg te vinden is. Op het pleintje wordt mij al snel duidelijk wat de man bedoelde. In het midden is schavot ingericht. Aan de touwen bungelen drie mannen. Drie mannen in hetzelfde uniform als mijzelf. Ik herken ze terstond van de Order; Grootmeester Brocatius, Ridder Phillantius en Ridder Narcisius. Zij waaien nu mee op de warme avondwind, met een bordje waarop te lezen valt dat zij moordenaars zijn. Een koude rilling gaat over mijn ruggengraat. Dus zo ver is de haat gevorderd. De dienaren van Sum ruimen de losse eindjes op. Het label 'moordenaar' maakt voor mij geen indruk. Natuurlijk zijn wij moordenaars. Het zijn echter altijd de overwinnaars die de verliezers bestempelen. Nee, ik maak mij ongerust over de wijze waarop deze kundige strijders aan hun einde gekomen zijn. Opgehangen en niet strijdend. Ik besluit dat de lichamen hier weg moeten. Zij zullen niet langer tentoongesteld worden voor de ogen van de lafaards die zich verschuilen achter papier. Ik regel toestemming van de schout, kisten en vervoer naar een knekelhuis bij de poort. Als ik de stad verlaat zorg ik voor een gedegen afscheid van de Ridders.

En nu wordt het tijd om wat te eten, te slapen en daarna uit te zoeken wat hier loos is. Als het hier gaat om een hetze tegen de Order wil ik weten waarom en wie er in den beginne achter zitten. Alleen ben ik bang dat ik niet zo veel tijd heb in Zendouros. Tank, één van 'Helmuts Helden', is een ongedurige man die altijd een direct doel voor ogen moet hebben. De rest van de groep en Gwenn volgen hem blindelings. Ik moet voorkomen dat hij zich verveeld en de stad wil verlaten, omdat ik mij nog niet wil splitsen van de groep. Helemaal omdat ik heb overhoord dat hij en Kratos een leger willen beginnen. Uit narcisme natuurlijk, maar misschien kan ik hen overhalen voor mijn nobele doel.

Hij uit ook dat hij zijn financiële toekomst wil opbouwen met 'gevechten tegen de beer' op de markten. Een idee vormt zich. Ik laat hem vechten in de arena als gladiator. Tank kan dat niet weigeren. Heeft geldelijke vooruitzichten en geeft mij een maand respijt, waarin ik kan uitzoeken wat hier heeft voorgevallen. We moeten wel binnen die maand uit de stad vertrekken, daar de ringmeester mij als eis heeft neergelegd dat -mocht Tank het zo lang uithouden, wat ik wel verwacht- hij Tank overneemt als vechter. Tank met een meester lijkt mij geen verstandig plan. Bovendien heb ik andere plannen met hem. Ik stel Tank bij de ringmeester voor als een Strijder van Olydia. Wij zijn schijnbaar zo gehaat dat ik hem kan overhalen om Tank op te stellen voor de avond. Het wordt tijd om Tank over te halen en inkopen te doen voor mijn Strijder. Gelukkig heb ik al wapens ingekocht voor mijzelf en weet dus nu de weg in de wijk.

Zoals verwacht levert het geen enkel probleem op Tank over te halen. Geestdriftig hoort hij mijn plan aan. Hij grijnst van oor tot oor. Ik vertel hem dat de eerste strijd gedaan wordt ter paard en dat wij hem gaat uitrusten. Bij de verschillende wapen -en harnassmeden en stallen schaffen wij aan: Full Plate Armour à 1.500 Gp; een stalen schild 20 Gp; een warhorse 400 Gp; een stuk of tien lansen à 10 Gp. totaal 100 Gp. Totaal 2.020 Gp. wij delen de rekening dus een ieder 1.010 Gp. Gelukkig heeft Tank een paar goede zwaarden en een barding voor zijn paard. Hij ziet er verduiveld indrukwekkend uit in zijn zware zwarte harnas. Ik heb er alle vertrouwen in en geef hem met gepaste trots mijn mantel van de Order van Olydia.

Het duister in de arena

[ref. Helmut's Helden, posted by Simon Monday, April 07 2008 22:08:21]

Ik ben er geloof ik uit dat, als ik in deze stad iets wil achterhalen wat er gebeurt is met mijn orderlingen, ik de kleuren van de Order weg moet laten. Ik moet mij gedragen als een buitenstaander zonder de gehate symbolen van mijn Order. Misschien krijg ik dan meer respons en medewerking van de locale gezagsdragers. Na deze drukke nacht komt de ochtend altijd veel te vroeg. Geen tijd meer om te slapen, ik moet dingen regelen voor het gevecht van vanavond van de ridder Tenk. Eerst moet ik zijn verzorging regelen. Tenk zou zelf naar de smit gaan om zijn harnas te laten aanmeten. Ik vraag een straatschoffie mij de weg te wijzen naar de tempel of kerk van Tempus om zo de broeder Goede te vinden. Het ventje geeft mij gelijk lip en noemt mij “Duistere” ik bedenk mij geen moment en geef het rotjong een ferme tik om de oren. Waarschijnlijk ingegeven door slaapgebrek en ik heb gelijk spijt van mijn actie. Mede ook doordat een stadswacht mij ziet en mij gelijk arresteert, wegens mishandeling van een burger. Hij gebied mij mee te lopen naar een plaatselijk wachtershuis. Alwaar ik ingesloten wordt. Hij sommeert mij mijn wapens af te leggen. Ik weiger. En aangezien de stadwachter ziet dat hij behoorlijk het onderspit gaat delven laat hij het hier bij. Waarschijnlijk verstandig van hem. In mijn kooi overweeg ik mijn opties. Ik heb hier eigenlijk geen tijd voor. Ik gebruik de oude truc van smeergeld door een andere wachter kaartjes van het gevecht aan te bieden. Het heeft resultaat, hoewel niet hetgeen dat ik in gedachten had. De actie heeft zijn meerdere's oor bereikt en die heeft er wel interesse in. Voor mijn zaak betekent dit dat er al snel een magistraat -een politierechter- bij mij voor mijn kooi staat. Hij lepelt één of andere vage aanklacht op en houdt zijn hand op. Tien goudstukken later sta ik weer op straat. De kaartjes moet ik later afleveren bij de kapitein bij de kroeg “Nabij het Circus Maximus” afleveren. Maar nu actie.

Ik laat mij de weg wijzen door een stadswacht en geef hem zilver voor zijn moeite. In de grote kerk of tempel wordt ik snel naar Goede verwezen. Die is echter druk met het behandelen van melaatsen en gekwetsten. Ik help hem en neem de zaak van het gevecht met hem door. Hij is akkoord en wil mij wel helpen. Ik ondersteun hem met de voeding van zijn patiënten en verlaat daarna de kerk om de paarden te halen. Ik wacht op de goede broeder. En als hij eindelijk de deur uit komt geslopen is het laat in de noen. Met gezwinde spoed haasten wij ons naar de smit waar ridder Tenk op ons wacht.

De ridder ziet er goed uit. Het zwarte harnas straalt kracht uit. Gedrieën gaan we naar het Circus. Daar gekomen staat de heer Hans Wörst al op ons te wachten. Hij is niet ontevreden over wat hij ziet. Wij krijgen een ruimte om ons voor te bereiden op het gevecht. Inmiddels regel ik wat kaarten en lever die af bij de kroeg voor de kapitein van de wacht, die er blij verrast mee is. Het leek wel of hij er geen rekening meer mee hield. Mij ervaring is het dat je leden van de wacht beter te vriend kan houden, dus dat je je woord houdt. Dat kan later altijd nog van pas komen. Ook plaats ik onze weddenschappen: 1.300 goudstukken tegen 1:15! Een goede stand. Niemand kent heer Tenk en dus is hij geen favoriet. De uitdager wel, maar dat is zijn probleem. Ik heb ridder Tenk zien vechten en ik heb nu al medelijden met zijn tegenstander.

De broeder Goede en ik stellen onze spullen op. Heer Hans roept en daar gaat onze ridder. Ik geef hem nog wat magie mee en ik heb het vermoeden dat ook de priester een duit in het zakje doet. De tegenstander is enorm. Een ogre op een grote hagedis. Maar ik heb geen twijfel. Het gevecht is kort ,heftig en bloederig. De ogre had geen kans. Heer Hans is tevreden en nodigt ons uit om aanstaande maandag onze aktie te herhalen. We blijven het negen uur amusement. Ik collecteer onze weddenschap. 19.500 GP. Da's 13.650 GP voor Tenk, 150 GP voor Goede en 5.700 GP voor mij. Een goede investering.

De duisternis roept

[ref. Helmut's Helden, posted by Simon Sunday, April 27 2008 23:25:05]

Na een maand in Zendouros die gekenmerkt werd door geluk en frustratie is het nu weer tijd om te vertrekken. Geluk doordat Tenk zijn succes in de arena door kon zetten. Hij is nog steeds in leven en zijn naam en faam zijn nu bekend in de gehele stad. Frustratie doordat ik echt geen steek verder kom in de naspeuringen van hetgeen mijn orderlingen is overkomen. Ik proef een diep gewortelde haat jegens de Order én tegen druïdes. Schijnbaar is de stad zo'n 600 jaar geleden overwonnen door de Ridders en Bospriesters. De samenwerking is niet vreemd, beiden hebben één van de oudste en primairste geloven, die teruggaat tot aan de Oorlog der magiërs. Het is wel wrang dat deze stad ze nog zo haat terwijl de overwinning waarschijnlijk zo klein was dat deze eigenlijk nooit meer dan een voetnoot in de geschiedenis van de Order heeft behaald. Ons succes is nu onze doem.

Om te voorkomen dat Tenk in de klauwen blijft van de ringmeester Hans Würst heb ik onze vlucht voorbereidt. Wat steekpenningen aan de Westerpoort voorziet ons van nachtelijke doorgang. Bij de poort komen wij nog in aanraking met een vrouw die zich bij onze troep wurmt om zo ook onder de nachtsluiting uit te komen. Ik ben niet bij machte om haar te weren, omdat dat waarschijnlijk ongewenste aandacht op ons vestigt. We hebben haast. Na zo'n twee uren rijden van Zendouros vinden Kratos en Tenk het wel welletjes en willen een plek voor de nacht. Ik ben verbaast; zien die twee niet in welk gevaar wij ons bevinden. Als die ringmeester Hans Würst zijn beklag maakt bij de magistraat van Zendouros krijgen we het gehele stadswacht apparaat achter ons aan. Maar wat te doen? Dit zullen de toekomstige leiders van mijn leger moeten worden en dat betekent dat zij ook beslissingen moeten kunnen maken. Ik pas mij aan. Nabij is een boerenhoeve gehuld in duisternis op dit uur van de nacht. Goede onderhandeld met de boer voor een plek om te overnachten en wij krijgen een plek in de schuur aangeboden. Tenk en Kratos zijn het er niet mee eens en besluiten de deur in te trappen. De boer eens goed onder druk te zetten en een betere slaapplaats af te dwingen. Kratos besluit gelijk de dochter van de boer te verkrachten. Ook eisen zij een maaltijd van de man. Ik sta nu écht voor een probleem. Dit is een boer die onder de vleugels van Zendouros staat. De stad die mijn soort haat. Hij is een radartje in de bevoorrading van mijn vijand. Een medestander van Sum. Eigenlijk zou ik moeten juichen om de behandeling die mijn toekomstige aanvoeders hem doen toekomen, maar mijn maag draait om. Ik neem afstand van de acties van de twee. Goede is des duivels en verlaat de groep. Deze actie splitst ons. Ook de vrouwe wil niets van dit alles weten en verlaat samen met Goede het toneel. Ik zet mijzelf, buiten, tegen een boompje op een heuvel nabij. In hevige tweestrijd verscheurd val ik in een koortsige slaap.

Ik droom… '…Ik loop over een heuvel. In het dal is het zwart van de mensen, strijders eerder. Een enorm leger van soldaten. Menselijk en anders. Door bossen van lansen en speren loop -nee, zweef ik - naar het middel punt. Mannen in wapenrustingen kijken mij na. In het midden aangekomen zie een houten podium. Op het podium staat een vrouw in volle wapenrusting. Haar helm met de ravengelaat als vizier staat op een tafel naast haar. De Vrouwe Olydia! Voor haar liggen drie personen, geketend en op handen en knieën. Hun harnassen geven hun rang aan. Het zijn hoge officieren. “Zie Vincentius, zie en weet dat oorlog altijd akelige momenten met zich mee brengt. Verkrachting, mishandeling, brandschatting en ronduit wreed gedag zullen altijd een deel van haar uitmaken. Dat soldaten zich er aan vergrijpen is al erg genoeg en niet altijd te voorkomen, maar als degene die beter moeten weten daar aan meewerken moeten wij een voorbeeld stellen. Ik sta in dienst van degene die hulp vraagt. Die hulpvraag is niet altijd zo zwart wit of zo duidelijk.” Zij stapt van het podium en gaat achter de officieren staan. Ze heft haar zware morgenster en breekt de schedels van de twee mannen en de vrouw die levenloos op de grond zakken. “De hulpvraag eist dit van ons. De oorlog eist discipline en toewijding. Als je manschappen zich kunnen vergrijpen aan dom gedrag dan zijn zij niet genoeg gefocust en hebben zij een doel nodig. Jouw missie is het die drie te verschaffen; een doel, toewijding en ijzeren discipline. Ga nu Vincentius hoor de hulpvraag als je nog ooit een leger wilt leiden kun je je niet altijd verbergen achter wrok en zwakheden”… Ik zweef achteruit, het leger verdwijnt…' Ik zit weer op de heuvel in de regen. Ik zie de hulpvraag nu duidelijk. Ik sta op en loop naar de hoeve.

In het duister gelaten

[ref. Helmut's Helden, posted by Simon Wednesday, May 21 2008 03:50:29]

…en ik wordt wakker in de schuur. Waarschijnlijk heb ik het noodlottige scenario gedroomd. Het drukt me wel met mijn neus op de feiten. Misschien zijn Tenk en Kratos niet de door mijn bedoelde voorvechters en leiders van mijn leger. Misschien was deze droom wel een visioen van De Vrouwe om mij te waarschuwen voor hun onbetrouwbare karakter, hun gebrek aan inzet. Tenk is een bekwaam vechter, maar ik vermoed dat hij niets liever doet dan achterover hangen en bier slempen net zo lang tot er problemen zijn kant op komen. Kratos is in ieder geval van plan zich in te zetten voor bossen door zijn verbondenheid met de druïdes. Druïdes en De Order hebben al meerdere keren samengewerkt tegen een gezamenlijke vijand, maar ik geloof niet dat hij veel liefde voor mij persoonlijk heeft. Hij is nogal primair. Ik moet hen beter uithoren en kijken of ik te weten kan komen of zij überhaupt in aanmerking komen bij mijn plannen. Goede is sowieso een probleem. Zijn order staat waarschijnlijk aan de wieg van de vernietiging van De Order van Olydia. En een man zijn geloof op te laten geven is soms nog moeilijker dan hem de waarheid te laten zien. Maar goed, hij is nog jong en avontuurlijk ingesteld. Van de vrouwe Twickle kan ik nog niet echt hoogte krijgen, misschien is zij alleen maar mee voor de veiligheid van een groep.

Inmiddels zijn wij weer verder getrokken naar het westen. Daar vinden wij na een dag rijden een herberg. Hier kunnen wij weer zonder problemen “druïde!” roepen en mijn uitdossing roept ook geen vragen op. Het kan natuurlijk zijn omdat onze groep in volle zwarte wapenrusting binnenkomt, dat soort zaken voorkomt ook vaak vervelende uitspraken. Tenk regelt een kamer voor de nacht en na een simpel, maar stevig maal zitten wij aan een grote tafel te drinken. Met de honden van Tenk onder de tafel knagend aan botten van het lamsvlees en mijn reisgenoten om mij heen waan ik mij in Eisenfeld's refter. Ik kan nu mijn waakzaamheid even laten varen en drink te veel. Ik vraag Tenk en Kratos waar zij zich zelf zien over vijf jaar. Het antwoord verrast mij nu niet meer zo. Ik had gelijk; zij zijn niet de aangewezen aanvoerders van mijn leger. Ik schuif het weg als een probleem dat ik later oplos. In vijf jaar vanaf nu wil ik met een leger voor de poorten van Sum staan en laten zien dat de Order van Olydia nog steeds springlevend én een macht om rekening mee te houden is. Dus nu wordt het tijd te organiseren. Wat maakt legers? Intentie, massa en geld. Mijn doelen worden niet door iedereen gedeeld dus hou ik me nu bezig met het verzamelen van enorme hoeveelheden geld. Maar hoe? Gelukkig komt ons te oren dat er zich hier in de omgeving een zwarte toren staat gevuld met goud en juwelen. Sterker deze herberg is een beetje een toeristische trekpleister voor groepen avonturiers die naar die specifieke toren op weg zijn. Kleine tegenslag is dat geen van die groepen terugkeert, mh. Gelukkig zijn wij nu in zo'n staat dat we niet kunnen weigeren. De volgende dag kom in contact met een man die “de grijze wolf” wordt genoemd. Hij wil ons wel voor Gp 125,00 op weg helpen, langs de elven die nogal hebberig hun grond bewaken voor indringers. Wij nemen hem aan en gaan op weg. Hij leidt ons door de bosrand door een magische boon die ons onzichtbaar maakt. Helaas duurt de status niet lang en binnen geen tijd rennen wij voor ons leven. Pijlen vliegen om onze hoofden en treffen soms ook doel. Ik vuur nog een maal terug, maar heb niet eens de kans om te zien wat of wie ik geraakt heb. De toren komt in zicht en wij duiken de deur in. Haastig sluiten wij de deur. Pijlen ploffen buiten in hout. Wij zijn binnen in het duister, het avontuur kan beginnen.

Met vallen en opstanding

[ref. Helmut's Helden, posted by Simon Wednesday, June 04 2008 21:55:18]

Als wij ons eenmaal georiënteerd hebben, in het lichtschijnsel van Tenk's vlammende zwaard besluiten wij naar beneden -de put in- te gaan. Vrouwe Twickle gaat voorop verkennen. Welk een handige eigenschap voor een handelaar; beweeglijkheid en nachtzicht. Na een tijdje horen wij een doffe klap en een woordenstroom een vrouw van standing onwaardig. Later vernamen wij dat dit kwam omdat er een boomstam uit een muur kwam die de vrouwe had geraakt. Als wij signaal krijgen om te volgen doen wij dat. Langzaam dalen wij af. Op de bodem van de put meer puin en ook enkele knoken en schedels. Mh, hier zijn duidelijk meer mensen geweest. Via een zijgang vervolgen wij onze weg. Onderweg komen wij het mechanisme tegen die waarschijnlijk de boom heeft afgevuurd. Ik zie dat het redelijk onderhouden is. Er is dus iemand die de val weer telkens op scherp zet. Er zal dus wel wat tegenstand komen.

Na een tijd door de gangen te hebben gelopen komt vrouwe Twinckle teruggeslopen (zij verkend nog steeds voorruit) met de mededeling dat er iemand iets verderop staat. Wij besluiten, geheel tegen de gewoonte van Tenk, deze persoon aan te spreken. Ik loop met hem op totdat ik, nog net buiten het gezichtsveld van de vreemdeling, stelling kan nemen met een wand. Tenk loopt op de persoon, een mens, af en begroet hem. De man groet hem vriendelijk terug. Tenk laat zijn reserves varen en laat zijn schild en zwaard zakken. Terstond trekt de man een wand en met een enorme paarse gloed schiet een magische lading af op onze strijder. Tenk wordt opgepakt als een veertje en met geweld weer naast mij neer gekwakt. Ik wil het vuur beantwoorden, maar wordt tegengehouden door Tenk die nu woest de man gaat bestormen. Die gaat er niet op wachten er rent de gang door een hoek om. In zijn vlucht tikt hij nog even snel een muur aan. Het resultaat laat zich raden. Tenk, die nu het midden heeft bereikt valt in een geprepareerde val. Een gat in de grond met gemene staken. De man had deze val dus geactiveerd. Ik ren naar hem toe om hem dekking te geven, want als de man terug komt staat hem niets in de weg om de hulpeloze Tenk af te maken. Goede rent me mij mee om Tenk te bevrijden. De vijand heeft echter geen zin om terug te treden op zijn treden, wel een viertal medestrijders. Echter die laten de legendarische bogenkunde van elven met schaamte neer. Ik mis niet. Een goede lading uit mijn wand doet een elf vanaf zijn (of haar) knieën smelten. Een tweede krijgt nog een aardige lading mee. Het restant neemt al ras het hazenpad.

Als Tenk is bevrijdt uit zijn benarde positie vervolgen wij onze weg. Tenk is danig gekwetst dat Goede eerst wat heling over hem uitspreekt. Ik hoop dat hij het zich herinnerd dat -als Goede eens niet in de buurt is- dat hij van mij een behoorlijke voorraad magische potions heeft gekregen. Ik heb ze simpel geëtiketteerd. Onze opmars wordt belemmerd door een persoon in beschutte positie met een wand met elektrische lading. Een magische pijl maakt een einde aan zijn ambities een strijder van Olydia tegen te houden. Ik merk dat ik mij begin op te winden. Welk een amateurs van een dievenbende. Zoveel pijlen en magie, zo weinig effect. Even later bevinden wij ons op een hoek van waaruit wij beschoten worden. Een aantal magische ladingen de gang in geschoten wijzen uit dat er een anti-magisch schild in de gang hangt. De mogelijkheid bestaat dat de elven zich onzichtbaar hebben gemaakt. Eindelijk een tactiek. Er is geen mogelijkheid dat ik door dat schild kan oprukken en sommeer Tenk en Goede op te rukken. Zij weigeren! Niet alleen dat maar er ontstaat een discussie dat ik in pionnen denk en niet in vrienden. Ik zou hen zo het gevaar in sturen zonder te bekommeren om hun huid. Niets is minder waar. Zij zijn met hun tweeën meer dan opgewassen tegen deze vijanden. Hun veiligheid is bijna gewaarborgd, omdat ik in reserve sta. Akkoord, zij zijn niet mijn vazallen. Maar dat heb ik ook nooit beweerd, maar om zomaar een vijand in de rug toe te staan, dat is niet alleen tactisch dom, maar gewoon niet veilig. De discussie gaat maar voort. En ik neem mijn woorden terug waarop zij alsnog met z'n tweeën naar voren gaan. Mijn logica voor die twee is nu spoorloos. Even later laten de elven zich nog zien achter een hek. Goede en ik openen vuur (Goede uit een door mij geleverde wand) en ik tref doel. Het is te zien dat Goede wel van goede wil is, maar helaas te weinig ervaring heeft in 'open warfare”. Ik ruim de elven op met een hagelstorm. Vrouwe Twinckle opent het hek en wij kunnen nu verder.

Zwartkijkers

[ref. Helmut's Helden, posted by Simon Thursday, June 26 2008 03:15:05]

Het gaat moeizaam. In onze kleine groep is geen duidelijke structuur te vinden. Vrouwe Twinckle - die de rol van scout op haar nam - verzuimde ons te waarschuwen voor eventuele gevaren onderweg die wij zouden kunnen tegen komen. Tenk is haar meer dan zat. Het is nog nét niet toch een gewelddadige uitbarsting gekomen, maar dat scheelde niets. Zij vervreemd steeds meer van ons; wat is haar doel? Wij moeten écht meer onze kwaliteiten op elkaar afstemmen. Wij zouden met onze kennis en kracht prima in staat moeten zijn om welke dreiging het hoofd te bieden. Echter het wordt niet op prijs gesteld dat ik daar melding van maak, omdat ik hen teveel als pionnen zie.

Zoals ik het zie:

Zware infanterie, Kratos en Tenk; Lichte infanterie Goede en mijzelf; Ik zelf met mijn wands en spreuken als artillerie (en misschien Twickle met afstand wapens); Verkenning Twickle; en ondersteunende functie Goede met zijn spreuken en medische kennis.

Het zwarte gat

[ref. Helmut's Helden, posted by Simon Tuesday, July 01 2008 20:52:26]

Eindelijk hadden wij het voor elkaar. Het einddoel in zicht, onze structuur in orde. Een kamer met een enorme overmacht aan vijanden. Én ook niet onbelangrijk, een beeld met enorme juwelen bezet. Onze prijs! De prijs voor de groep. Ik heb mijn zinnen gezet op iets heel anders. De soldaten hebben zo'n gelijkenis met elkander dat zij wel gekloond moeten zijn. Ik vermoed een magisch item. Dat item moet ik hebben. Dit is dé mogelijkheid om aan een leger van volgelingen te komen. Een leger van soldaten waarmee ik kan op marcheren naar Sum. Mijn droom van wraak en eer-herstel van de Order.

Maar mijn dromen zijn ingestort. Terwijl wij onze aanval inzette komen wij onder vuur te liggen van verschillende boogschutters. De overmacht was te groot. De groep brak en vluchtte. Ik ook. Geen tactische terugtrekking, maar blinde vlucht. Oh Olydia, Vrouwe van de Order. Ik ben uw aandacht niet waard. Ik zal nooit de titel Ridder mogen dragen. Waarom heb ik dit niet ingezien? Ik dacht nog even aan een laatste heroïsche aanval, maar dat zal de Order ook niet ten goede komen. Wij zijn met te weinig om zo om te gaan met onze eigen levens. Ik heb niet alleen verantwoording aan mijn eigen gevoelens maar ook aan het voortbestaan van de Order. Alhoewel het mij een raadsel is wat Zij met Haar minderwaardige dienaar voor heeft. Zal het vaandel van de Order ooit nog een Veste sieren?

FINIS

1363 Het jaar van de Witte Raaf

Jaren zijn voorbij gevlogen. Het is nauwelijks te bevatten waarheen mijn beschermvrouwe Olydia mij heeft geleid. Hoe alles anders kan zijn… Vijf jaar geleden kwam ik aan in Helmut. Gevierd, gelauwerd zelfs als bescheiden held. Zakken vol met geld en kostbaarheden hadden wij onze lastdieren overladen na ons avontuur van de Toren van Llyneado. De heer van Helmut Marrigan gunde mijzelf een stede om te vestigen slechts één weeks rijden oost van Helmut.
Bouwmeesters van dwergen afkomst gezocht èn gevonden en verzocht een toren, zoals zij dat alleen kunnen, te ontwerpen en construeren. Bovenop een oude kopermijn die dit ras al eeuwen exploiteerde, maar nu naargeestig stil was doordat het erts uitgeput is.
En een fraai werk hebben zij geleverd. Het kostte al mijn schatten, maar hoe fraai een veste om de Order van Olydia weer te doen opleven. Een plek waar zwarte baniern weer trots bover de poort wapperen.
Terwijl ik vanaf het dak van het bastillion rondkijk, naar de kleine nederzetting aan de zuidkant, de kleine haven aan de oostkant of de rustig meanderende, brede rivier vervult het zicht mij met een warm en voldaan gevoel.
De vesting beslaat ongeveer zo'n 1/3 van de rots. De rest is inmiddels volgebouwd door lokalen die hier hun huis en haard hebben gebouwd in haar schaduw.
Inmiddels is dit een kleine, maar hechte gemeenschap geworden van zalmvissers, metaalhandelaren en houthakkers die allen hun tienden en handwerkzaamheden aan de veste leveren. (Waarvan het grootste deel natuurlijk weer in de koffers van de Heer Marrigan wordt afgedragen).
Op de binnenplaats hoor ik de wacht-sergeant de goblins vervloeken, omdat ze waarschijnlijk weer apenstreken uithalen. Arme Kruzzth. De dwerg die na mijn avonturen bij mij bleef, omdat zijn oude botten het vele reizen niet meer aan konden. Hij dacht hier, als wacht commandant, een rustig baantje te kunnen oppakken. Helaas had hij niet gerekend op de drie groen gekleurde jongelingen, die mij vergezelden voor studie en ontwikkeling. Ik zeg drie, maar het zijn meestal de twee jongens Avvur en Azzirr. Hun zuster Daïhe is meestal veel serieuzer en heeft ook tekenen laten zien van een aangeboren talent voor magie.
Al mijn blik gaat richting het dorpje hoor ik de zoete geluiden van een mandoline boven de geluiden van de gewone bedrijvigheid uit. Waarschijnlijk zit daar de skalt Don Jovius zich uit te sloven voor de kinderen of een bevallige jongedame. Een hoek van mijn mond krult in een glimlach als ik denk aan de dag dat ik hem onmoette, zoveel jaren geleden…

INQVIETARE

5 jaar eerder dan 1363 Het jaar van de Witte Raaf

De dagen zijn voorbij gevlogen. Het was een ongelofelijk feest. Wijn, olijven, toespraken en giften. De goede heer Marrigan had wel voor een ieder een goed woord over. Zelfs ik heb mij bezondigd aan een glaasje wijn, Olydia heb geduld met mij, uw dienaar. De wereld tolt en is gevuld met feestelijke kleuren en klanken.
De weken erna moesten er dingen geregeld, bouwmeesters zoeken, prijsafspraken maken (argh, zwijg me van dwergen en hun “omdat je onze vriend bent” korting op het bouwproject. Tijdsafspraken. Leveranciers van steen, hout, jute, lunch! ik mag het allemaal niet meer horen.
Vandaag is de dag dat ik het bouwproject achterlaat bij degene die het het beste kunnen; de dwergen. Indrukwekkende documenten met een enorme hoeveelheid zegels zijn getekend en vertrouwend op de eer van de dwergen bouwmeesters en mijn opzichter Eluf keer ik weer om in 3 tot 4 jaar. Nu heb ik onrust, inquietare! ik ga de binnenlanden weer in op zoek naar avontuur.
Vroeg in de ochtend zadel ik mijn paard en rijd richting het oosten, verder van Helmut richting de heuvels van Kallinia en de glooïende graslanden die daar weer zuidelijk van liggen.
Binnen een vijftal dagen had ik de stad Anntiere bereikt. Een oude handelsstad waarin de karavanen verder het zuidelijke land ingaan via een aantal handelsroutes. De bedrijvigheid is hier enorm. Grote groepen handelaren met hun gevolg en families gezeten op kamelen, paarden, muilezels en wat al niet meer. Ik had geen enkele moeite om aan te monsteren bij een karavaan die richting de binnenzee van Asha ging. Een getrainde vechter èn magier is een graag geziende aanvulling bij deze handelaren en hun kostbare lading.
Zij geven er niet om of je van de Order van Olydia bent of wat dan ook. Handel is handel. Mij gage werd afgesproken en morgen tegen zonsopkomst zouden we vertrekken. Ik liep de stad in op zoek naar een maal en plaats om de nacht te verbrengen.

LENIRET PER CHAO

5 jaar eerder dan 1363 Het jaar van de Witte Raaf

De nacht was kort, maar de slaap meer dan welkom. Ik griste nog snel wat van het ontbijt mee en liep naar de plek waar de karavaan zou vertrekken. Het was een groots aanblik. Tientallen lastdieren en hun begeleiders in kleurige kledij en doeken verpakt. Mijn karavaan was een zee aan goud en azuur een prachtig schouwspel slechts verstoord door het gescheld van de karavaan begeleiders die uit deze kleuren chaos een vier (of meer) -tal enigszins geordende lijnen moesten maken. Wat uiteindelijk wel lukte.
De route was lang en de tocht behoorlijk eentonig. Je kunt je maar zo lang vermaken kijkend vanuit je zadel naar de harig achterkant van een kameel.
Een aantal weken trokken wij door het stoffige zuiden, totdat wij aankwamen bij de havenstad Al-Ageer, alwaar ik mijn geld kreeg en afscheid nam van de karavaanleider.
Met mijn paard ging ik per schip verder verder naar het zuiden een tocht die zo'n zeven dagen in beslag zou nemen. Ik kwam aan in de haven van Per-Sellu en kocht daar proviand om door te trekken naar de gras landen.

CHAO TRANQVILLITATE

vijf jaar eerder dan 1363 Het jaar van de Witte Raaf

Mijn beschermvrouwe Olydia leidde mij door de zuidelijke landen. Ik heb de oude bouwwerken gezien, de Titanen van Ullich, immense beelden van koningen van weleer. De tempel van Ussehate en de graftombes van Rata. Ondanks dat ze in onbruik zijn geraakt en langzaam beginnen af te brokkelen laten zij nog altijd de grootsheid zien van de heersers van toen. Toen de koningen de Goden uitdaagden. Toen koningen nog Goden waren!
Na onder de indruk te zijn van zoveel grootsheid mijn kamp had opgeslagen in een klein pijnboombos liet ik mijn aandacht teveel verslappen en viel in slaap. Ik had immers op deze heuvelachtige gras landen nog geen enkel teken van vijandigheid gevonden.
Een verschrikkelijk tumult wekte mij 's nacht en in het stervende licht van mijn kampvuur zag ik hoe een enorm creatuur mijn in paniek geraakte rijdier de rug brak met een slag van zijn grote knots. Het beest zakte roerloos naar de grond. Ik zocht in mijn slaperige hoofd naar een gepaste spreuk en trakteerde de indringer op een bal van vuur. Kermend zocht het een goed heenkomen. Ik had echter totaal niet goed opgelet en draaide mij om voor een gerucht achter mij. Ik zag alleen nog maar een voorwerp richting mij gaan, toen werd alles zwart.

REDITVS (de terugkeer)

1363 Het jaar van de Witte Raaf

Mijn beschermvrouwe Olydia heeft deze landen werkelijk gezegend. Na tijden van afwezigheid heb ik mijn intrek genomen van de veste Marittstein. Sinds die tijd heeft het geregend. Geregend zonder onderbreking, interruptie of adempauze. Ze noemen het niet voor niets de regenmaand. De maand waarin alles stilligt. Geen slag kan gevoerd zonder vast te komen zitten in de ellendige rode modder van dit land. Geen respijt van het hemelwater.
Ik begon al bijna spijt te krijgen van mijn retour, ook omdat de gehele staf èn leerlingen gebruik hebben gemaakt van een obscure feestdag om zich te excuseren van hun diensten om zich te bezatten in de kroeg. De veste ligt er verlaten bij. Ik tuurde naar het binnenland door de poort vanuit het poorthuis, waar het droog vertoeven was.
In de verte zag ik een bereden groep met een zware wagen richting de veste komen. Ze waren de brug van het gehucht nog niet over en ik herkende de, ietwat, gezette figuur van mijn oude vrind Goede. Toen hij zich van zijn magnifieke rijdier en aan het beltouw trok deed ik mij voor als de poortwachter en stak hem neer (natuurlijk een scherts, anders had ik de speerpunt wel gebruikt in plaats van de butt). Wij begroette ons hartelijk, maar formeel zoals zijn status vereist. Een ander figuur kwam in mijn gezichtsveld; Twinckel! De blikken die wij kruisten zeiden eigenlijk genoeg en we lieten er ook niet teveel woorden tussen komen.
Bij de groep zaten ook Oswald, een jonge elf en… Don! Die man was ik tijdelijk vergeten. Maar ik ben bang dat de Vrouwe een speciale relatie met hem heeft opgezet voor mij.
Na de formele begroeting en (hernieuwde) kennismaking namen wij een borrel in de grote hal. Twickel legde mij haar plan voor en, zoals verwacht, zat er geen enkel logisch plan in. Een vaag doel, nog vagere intenties. Al mijn ervaring gilde “vertrouw haar niet, zij ademt leugens en zweeft op nachtmerries!” Maar het is ook allesbehalve saai en dat is wat een man nodig heeft. Ik besloot mij aan te sluiten bij deze bijzondere groep op een reis naar mysterieus dorp via een avontuurlijke route waarschijnlijk vol gevaar.

REDITVS (de terugkeer)

1363 Het jaar van de Witte Raaf

Wat heb ik mijn beschermvrouwe Olydia in hemelennaam aangedaan dat zij mij heeft opgezadeld met complete idioten en zwamneuzen van reisgenoten. Bij het eerste teken van gevaar duiken Goede en Twickle in een magisch verhulde onzichtbaarheid en vallen, zonder een fatsoenlijk woord de deze landen werkelijk gezegend een lompe ogre aan die ons bedreigt of leeg wil roven (wat het eerste komt). Ik heb niets tegen een heimelijke aanval, maar de ondoordachte acties brengen mij in gevaar, of in ieder geval kwetsuur.
Als we hier klaar zijn ga ik mijn rol in deze sullige reis eens evalueren. Misschien dat mijn zucht naar avontuur toch kleiner is dan de onbetrouwbaarheid van mijn reisgenoten.

a_dark_one_vincentius.txt · Laatst gewijzigd: 2023/02/07 21:35 door simon