Catelyn is geboren in een klein dorp in de buurt van “de Grote Gletsjer”. Ze groeide op in een gezin waarin zij de tweede dochter was. Haar vader was “handelaar” in rendieren en het gezin leefde een veilig en goed bestaan. Het gezin werd in de loop der jaren uitgebreid met een zusje, Sarrit, en een broertje Wans.
Toen ze zeven was overkwam haar, haar familie en het dorp waarin zij woonde een ware ramp; een rooftocht van een kleine groep remorehazes (op draken gelijkend monster met te veel poten en zonder vleugeltjes). Haar vader, moeder en haar oudste zus, Niba, die bij de rendieren aan het werk waren werden gedood. Catelyn's geluk was dat zij juist die dag het huis schoon moest maken en op haar jongere zusje en broertje moest passen. Ze verschuilden zich in de kelder en kwamen twee dagen later weer te voorschijn. Dat het huishouden eens je redding kan worden!
Op zoek gaande naar de rest van haar familie trof zij een verwoest dorp aan, veel aan stukken gereten mensen en het vee was gevlucht door de verwoeste hekken. Hier en daar liep een ander verdwaald en beduusd kind rond niet wetende waar de ouders waren en wat hen verder nog te wachten stond. Catelyn besloot om het leven in het dorp voort te zetten samen met andere “oudste” kinderen uit het dorp. Zij moesten er voor zorgen dat de “jongere” kinderen een veilig heenkomen hadden. Ze namen huisraad uit de huizen en gingen zoveel mogelijk bij elkaar wonen in niet of weinig verwoeste huizen. Echter een tweede rooftocht (drie dagen later) bleef hen niet bespaard.
Op klaar lichte dag werden zij weer aangevallen en de kinderen die bezig waren het gevluchte vee uit de omgeving bijeen te drijven werden hierbij gedood. Van het vee bleef dit keer niets over. Het einde van het bestaan van haar dorp was nu definitief. Van de meeste kinderen die er nog in leven waren (15) besloten er 12 om naar andere dorpen te vertrekken in de hoop dat daar mensen waren die zich over hen zouden ontfermen. Catelyn niet. Catelyn besloot om met Sarrit (toen 5) en Wans (toen 2) de tocht te maken naar het klooster boven aan de gletsjer, het klooster van de monniken in “de Orde van Shiji”. Ieder verklaarde haar voor gek “… de gletsjer, daar komen ook de remorehazes vandaan”.
Ze besefte dat het een gevaarlijke reis zou worden maar ze was ervan overtuigd dat het haar zou lukken. Diezelfde avond nog pakte ze huisraad en voedsel in voor de tocht die de drie kinderen gingen maken zo dat ze 's ochtends vroeg konden vertrekken. De volgende ochtend zag ze voor het laatst de andere kinderen uit het dorp, ze namen afscheid en ieder ging zijns of haar weegs. Het klooster was die ochtend zichtbaar, niet gehuld in de mist zoals vaak gebeurde in deze tijd van het jaar. Deze mooie herfstochtend staat nog altijd in haar geheugen gegrift.
Het zou voor de drie kinderen 12 dagen duren om bij het klooster te komen. De eerste dagen zouden ze lopen over de toendra waarna ze, als het volgens planning zal lopen, op de zesde dag de tocht naar boven zouden beginnen. Op de zevende dag sloeg opnieuw het noodlot toe. Wans was uitgeput en Catelyn moest hem gedurende langere periodes dragen. Catelyn, zelf ook vermoeit, verloor haar evenwicht op een gevaarlijke passage op een rand van de berg. Zij kon zich nog net vasthouden waardoor ze Wans per ongeluk losliet en waardoor het jongentje viel. Het jongentje viel 100 meter naar beneden en bleef bewegingloos liggen.
Met gevaar voor eigen leven en dat van Sarrit, die op de rand achterbleef, klom zij naar beneden om haar broertje te halen. Ze wilde het jochie kost wat het kost boven naar het klooster brengen waar het begraven kon worden. De weg omhoog, terug naar Sarrit, bleek een lijdensweg. Ze heeft zich tot het uiterste gegeven en ze bereikte haar zusje meer dan 6 uur later. Huilend hebben zij beiden de rest van de dag doorgebracht daar op die rand langs de berg.
De volgende dag besloten zij verder te gaan, Catelyn droeg haar broertje, het deel huisraad en een deel voedsel wat zij zou eten gedurende de weg naar het klooster. Haar zusje droeg haar eigen deel eten zodat haar bepakking gaande weg alleen maar lichter zou worden. Slim was ook, dat wanneer er weer iemand zou vallen, het overgebleven kind door kon gaan naar het klooster. Ze spraken af dat wie er ook zou vallen … de laatste gaat naar het klooster zonder de ander op te halen. Van daar uit kan je altijd nog de ander ophalen met versterking.
De reis duurde drie dagen langer dan gepland maar ze hebben het allebei gehaald. Zwaar uitgeput, onderkoeld en lichtelijk ondervoed kwamen ze aan bij de immense poort van het klooster. De monniken, verbaasd dat er in eens twee kinderen voor hun poort stonden met een dood lichaam van een derde kind, gaven de kinderen te eten, een warm bad, een slaapplaats en schone kleren. Er was niet veel voor nodig om de twee kinderen vroeg in slaap te krijgen.
Ze sliepen twee volle dagen en toen Catelyn wakker werd trof ze de slaapplaats van Sarrit leeg aan. Angst bevloog haar en ze rende naar buiten. Lachende kinderen in de traditionele monnikkledij behorende bij “de Orde van Shiji” deden haar beseffen dat zij niet gekleed was. Vluchtig om haar heen kijkend zag zij haar zusje tussen de kinderen staan. Ze greep haar jongere zusje beet, sleurde haar naar “haar” cel en hield haar, huilend om de gedachte en van angst dat zij ook nog haar jongste zusje kwijt was, stevig vast. Hier hebben ze de afspraak gemaakt dat waar de een ging ook de ander zou gaan … zij zouden onafscheidelijk zijn.
De derde volle dag in het klooster moesten Catelyn en Sarrit bij Hi Chi Mawong (Vader Abt) komen om het hele verhaal te vertellen. Na het verhaal gehoord te hebben besloot Hi Chi om de kinderen voorlopig binnen de muren van het klooster te houden en met de mededeling “jullie hebben je slaapplaats, je eten en drinken, een veilig heenkomen en mogen jullie meedoen aan alle “trainingen”. Na de komende winter zien we wel wat we verder moeten doen … uiteindelijk wordt het dat wat jullie zelf willen. Ga en sta daar waar je wil, eerst is er tijd voor bezinning en verwerking van verdriet. Geef het een plaats en als er problemen zijn, al is het 's nachts, mijn deur staat altijd open”. Met z'n drieën zijn ze naar het grafje van haar broertje gelopen. Tijd voor bezinning en … het verwerken van enorm veel verdriet.
Catelyn en Sarrit bezoeken elke dag het graf van hun broertje. Hier praten ze “met z'n zessen” en hopen dat er wijsheid komt, over de keuzes die zij moeten maken, uit de stemmen die alleen zij kunnen horen. De winter is koud maar deze momenten warmt de kinderen tot in het diepste van hun jonge zieltjes. En aan het eind van de winter heeft de bezinning en het verdriet plaats gemaakt voor vreugde en plezier. De eerste dag van de lente breekt aan.
Vandaag laten Catelyn en Sarrit aan Hi Chi weten dat zij graag in de orde worden opgenomen. Ze hebben hier leeftijdsgenootjes en ze hebben het klooster als een veilig heenkomen ervaren. De trainingen die zij op vrijwillige basis hebben gevolgd bevalt hen goed. Ze zijn soms wel zwaar en niet altijd even gemakkelijk en leuk maar de twee zusjes hebben geleerd dat “waar een wil, zeer zeker een weg zal zijn”. Ook Hi Chi is blij te horen dat zij willen blijven. Hij geeft toe dat het maar zelden voorkomt dat kinderen van hun leeftijd er, deels, vrijwillig voor kiezen een klooster in te gaan en, zonder enige dwang, het leven in een klooster aanvaarden. De gedrevenheid waarmee zij een ander bestaan willen opbouwen spreekt volgens Hi Chi boekdelen. Die zelfde dag nog worden zij volwaardig lid van de “Orde van Shiji”.
Vele gelukkige jaren in het klooster volgen en de band tussen de twee zussen wordt al maar sterker. De momenten bij het graf van hun broertje koesteren ze nog altijd … elke dag even “met z'n zessen praten”, steevast na de avondmaaltijd als ieder in zijn en haar cel zit voor bezinning, zitten daar, bij dat kleine graf, de twee meiden … blij dat ze altijd nog elkaar hebben en hun familie die je niet ziet maar er voor hun altijd is en zal zijn. Praten over die leuke jongen binnen het klooster en het verhaal van de eerste kus bij de achteringang van de refter. Alles weten zij van elkaar en het geluk voor deze meiden is dat de kloosterlingen van deze orde niet celibatair hoeven te leven.
Na jaren van training in het klooster besluiten Catelyn en Sarrit dat ze met Hi Chi gaan overleggen om nog één keer onder begeleiding desnoods, terug willen keren naar het huis en het dorp waar zij vandaan kwamen. Hi Chi meent dat dit een goede stap is en verleent zijn goedkeuring … de meiden mogen samen als de winter plaats heeft gemaakt voor de lente. Catelyn is 17 en Sarrit 15 als ze samen een half jaar na de goedkeuring de poort weer uitlopen en heel in de verte iets van hun oude dorp zien. De eerste lente dag, precies tien jaar een monnik.
“Dit wordt jullie eerste queeste … en de meest zware queste die er voor jullie ooit zal komen”, zei Hi Chi die de tijd genomen had de meiden bij de poort te ontmoeten. “Een queeste … en wat gaan wij dan voor u betekenen? Wat wordt die queste dan?” Hi Chi glimlachte en zei, “om gezondheid te genieten, waar geluk te brengen voor je familie, vrede te kunnen brengen voor allen, moet je eerst je eigen geest disciplineren en beheersen. Als je je geest kan beheersen, dan kan je de weg naar Verlichting vinden en alle wijsheid en deugd zullen op natuurlijke wijze naar je toe komen”. Hij groette vriendelijk waarna hij langzaam de poort sloot. Met deze woorden in hun hoofd en de wetenschap dat die poort niet meer open zou gaan om de “queeste” verduidelijkt te krijgen, verlieten zij, na 5 minuten naar elkaar en een gesloten poort gestaard te hebben, het klooster voor langere tijd.
De eerste dag naar beneden gaat voorspoedig, de avond valt als de meiden een veilige plek zoeken voor de nacht. Na het eten, als alles is opgeruimd, kijken de meiden elkaar zonder enig woord tegelijk aan … de eerste avond in meer dan 10 jaar dat ze niet bij het graf van hun broertje zitten. De queeste wordt de meiden ineens héél duidelijk … dit zou het begin zijn van “de queeste van het leven”. Dingen afsluiten, nieuwen beginnen, een zoektocht naar innerlijke rust en vrede. Blijkbaar waren ze er klaar voor. Het lukte ze om toch met z'n zessen te praten alleen niet op de zo bekende en vertrouwde plek.
Dagen gingen voorbij toen ze bij hun vroegere dorp aankwamen. Daar troffen ze een kleinere nederzetting aan dan het oude dorp maar er was weer leven. Kinderen renden door het plaatsje, er was bedrijvigheid en … ze zagen oude bekenden terug. Blij elkaar te zien hebben ze enkele dagen met elkaar doorgebracht. Praten over vroeger en de verwachting voor de toekomst. Catelyn en Sarrit beloofden toen ze weer naar het klooster gingen dat ze elke maand een bericht zouden sturen of dat ze zelf zouden komen. De feestdagen zouden ze in elk geval in het dorp doorbrengen. Blij met de wederopbouw van hun dorp en de openheid van de gemeenschap vertrokken ze naar het klooster.
4 Jaar later worden Catelyn en Sarrit met 10 andere monniken ontboden bij Hi Chi. Ze kregen te horen dat zij een nieuw klooster op moesten richten in Kalt, een vrijstaat in het grote Keizerrijk. Er waren wel wat problemen … de stad was niet zomaar toegankelijk. Kalt wordt al jaren belegerd en de grote metropool weet niet van opgeven. De keizerlijke troepen krijgen de stad niet op de knieën … dat gaat al jaren zo. Broeder Pho Wang krijgt de leiding over de missie. Als Catelyn rond kijkt in de groep beseft ze dat zij een van de oudere monniken is en dat er dus van haar veel verwacht wordt. De expeditie bereidt zich voor, het zal een tocht worden van 4 maanden.
De materialen die mee moeten naar Kalt worden naar beneden gebracht met hulp van enkele dorpelingen uit Catelyn's oude dorp. Aan de rand van de rivier wordt alles neergezet, klaar om te verschepen. 's Avonds slapen Catelyn en Sarrit in het dorp bij een van de bekenden. Ze vinden het vreselijk dat ze nu naar Kalt gaan maar ze weten allemaal dat dit niet voor altijd zal zijn. “Bij problemen … komen jullie naar Kalt. Vraag naar “de Orde van Shiji” … onze deuren staan voor jullie altijd open”, waren de woorden die Sarrit riep naar de dorpelingen toen ze 's ochtends vertrokken per boot naar Kalt. Catelyn was trots op haar kleine zusje en met de armen om haar heen bleven ze samen staren naar het verleden dat ze achterlieten.
Tijdens de tocht kwamen er vragen bij de monniken boven. Waarom naar Kalt? En waarom naar de vijand van het Keizerrijk? Wat is er aan de hand? Nog nooit heeft de orde zich druk gemaakt om ergens anders een klooster te beginnen. Nergens in de geschriften (en deze orde heeft er héél wat. Ze staan er namelijk om bekend dat ze veel aan geschiedschrijving doen) wordt melding gemaakt van “een tweede of derde klooster”. Ze hebben maar één klooster en die staat op “de Grote Gletsjer”. Waarom nu? Waarom in Kalt? Waarom? Het blijft voor iedere monnik aan boord een raadsel, niemand begrijpt of weet het.
Na een tocht van 4 maand op schip kwam de afvaardiging van onze Orde (12 monniken, onder wie Pho, Sarrit, Ielke (naast monnik ook een vriendin van Sarrit en mij) en ik en 10 kinderen die nog in hun “opleiding” zitten variërend in de leeftijd 5 tot 12) aan in de stad Kalt. De Vrijstaat Kalt, zoals de Kaltezers het zelf noemen. Een enorme haven, groter dan het dorp waar ik geboren ben, waarvan ik diep onder de indruk ben. Ik vraag mezelf af hoe de mensen hier kunnen leven en wonen. Je gaat hier op in de massa, wie kent je hier eigenlijk? Het ziet er op het eerste gezicht slecht uit. De levensstandaard is hier naar mijn idee laag. Overal lopen mensen die, zoals ik het bekijk, leven van de straat. Veel bedelaars, mensen die slecht gekleed zijn, smerig zijn en … het stikt hier vreselijk. Geloof me, 't is niet alleen de geur van vis.
Een beetje beduusd van alle eerste indrukken, staat onze groep op de kade als onze spaarzame bezittingen worden uitgeladen. Sarrit blijft bij mij in de buurt, ik denk dat zij zich onveilig voelt en misschien niet zonder reden. Wat moet ik van deze enorme stad verwachten? Heeft het goede dingen voor ons in petto? Wie weet? Ilmater heeft zeer zeker het beste met ons voor. Ik zie veel bedelaars hier, ook kinderen … ik zou zeggen werk aan de winkel.
Na enige tijd worden we benaderd door een licht getinte elf. Hij stelt zich voor als Sjaak en hij is bereidt ons rond te leiden door de Vrijstaat. Pho weet hem duidelijk te maken dat wij eigenlijk op zoek zijn naar een pand waar wij ons als Orde kunnen vestigen om zo het woord van Ilmater te kunnen verspreiden. Dat treft, hij is ook huisbaas en heeft verschillende panden. Wat een toeval …
Als we zo achter Sjaak aan door de Vrijstaat lopen, zie ik veel verpauperde panden, verwaarloosde kinderen en … veel verschillende rassen. Elven, orken, dwergen en mensen leven “gebroederlijk” in deze Vrijstaat. Sjaak vertelt ons vol trots over zijn stad, hij schijnt hier geboren en getogen te zijn. Ook vertelt hij welke wijken we beter maar niet moeten komen. Te gevaarlijk. Ik sla deze gegevens op en ik realiseer mij dat Sjaak een waardevolle bron aan informatie kan zijn voor ons verblijf in Kalt. Ik besluit om Sjaak toe te voegen in de annalen van onze geschriften zodat wij terug kunnen vallen op geschreven kennis.
Enkele panden die wij te zien krijgen voldoen niet aan onze eisen. Eén pand echter voldoet wel, een groot rond ijzeren pand boven op een houten stellage, maar Sjaak bedenkt dat dit eigenlijk onmogelijk aan onze eisen kan voldoen. Hij heeft nog wel iets anders. We lopen een paar straten door en we komen bij een pand met een plaat voor de ingang, … dichtgespijkerd dus. Vakkundig maakt Sjaak hem open, eigenlijk trapt hij de plaat er gewoon voor weg, stuurt een paar zwervers uit het pand en laat ons het pand bekijken. Ik plaats bij dit geheel vele vraagtekens. Waarom zit dit dichtgespijkerd? Is Sjaak wel de daadwerkelijke eigenaar van dit pand? Hij zegt van wel. Laat ik voorlopig maar aannemen dat hij de waarheid spreekt.
We besluiten het pand te betrekken als er voldaan wordt aan een paar eisen van onze kant. Ten eerste moet er een deur komen in het pand en de deur moet afgesloten kunnen worden. Dit is na enkele minuten geregeld. Verder moet het dak gerepareerd worden, we kunnen de kleintjes niet onder een lekkend dak laten slapen. Sjaak meldt dat dit geen probleem hoeft te zijn, binnen een paar dagen zal het pand perfect in orde zijn. Met die belofte betrekken wij het pand voor 3 kopers per maand.
De eerste dagen zijn we druk met het inrichten van het pand en het aanschaffen van de benodigde materialen. Sjaak is een veel geziene “gast” in ons kleine klooster. Sjaak helpt ons mee om de benodigde materialen te verkrijgen. Banken, eettafels, grint voor de Zentuin van het klooster, plantenbakken voor de tuin, Rode Esdoorns, planken voor de vloerdelen die vervangen moeten worden, alles wat er zoal nodig is om deze “bouwval” om te toveren tot een waar klooster. Ook draagt hij een positief steentje bij aan het vergaren van levensmiddelen die wij nodig hebben voor ons zelf en voor de gaarkeuken. We maken met een marktkoopman de afspraak dat hij onze leverancier wordt voor levensmiddelen. Hij belooft ons op een vaste dag in de maand een grote hoeveelheid voedsel te laten bezorgen op ons adres: 3rd Bloodstreet 315, the Docks, Kalt. Sjaak blijkt een goede onderhandelaar te zijn, al weet ik niet waarom hij de deal sluit “twee zakken linzen extra” te willen hebben per maand. Wij hebben tenslotte al meer dan voldoende. Misschien dat wij die linzen weer aan Sjaak door moeten leveren zodat wij de kosten op de huur weer kunnen drukken. Het is een druk mannetje die Sjaak. Geen wonder dat hij vergeet dat het dak nog steeds niet gerepareerd is. Misschien moeten wij dat zelf dan maar even doen.
Als we goed en wel intrek hebben genomen in het pand en als de opknapwerkzaamheden in volle gang zijn, krijgt Pho bezoek van een zekere heer Pepperoni, een keurig geklede man, die, vermoed ik, een hoge status heeft hier in Kalt. Pho vraagt of ik bij het gesprek wil zijn want er schijnt een nogal vervelend misverstand te zijn.
De heer Pepperoni is lid van de Valentino familie, een voorname familie hier in deze wijk. Er is iets met het pand van ons. Hij stelt dat wij niet legaal in dit pand zijn, hoewel onze informatie dat toch tegenspreekt. Wij melden hem dat wij een deal hebben met Sjaak omdat hij vertelde dat het zijn pand was. Een en ander berust op een vervelend misverstand en we beloven de heer Pepperoni de huur, 3 kopers, aan hem te voldoen in plaats van aan Sjaak. De heer Pepperoni is blij dat het misverstand snel uit de wereld is verholpen en gaat akkoord met het feit dat wij hier onze intrek hebben genomen. Gelukkig maar. Echter moeten we de verbouwingskosten wel zelf financieren. Dat deden we toch al dus dat is geen probleem. Ik denk dat ik Sjaak echt even moet aanspreken. Vermoedelijk zit Sjaak in de problemen en ik denk dat ik hem kan helpen deze problemen te verhelpen. Ik bedenk me ook dat ik die twee zakken linzen moet afzeggen!
Na een maand voldoet ons pand aan onze eisen. Alles is gerepareerd, verbouwd, gebouwd en aangelegd. We hebben een refter, een gebedsruimte, een Zentuin, een audiëntiekamer, slaapvertrekken voor de monniken en de slaapzaal voor de kinderen boven op zolder. We krijgen onze eerste levering van levensmiddelen (op de afgesproken dag en zonder de twee extra zakken linzen!!) en we betalen de Valentino familie 3 kopers voor de huur. 's Avonds na het eten zitten Sarrit en ik altijd nog even in de Zentuin … gewoon om even te praten. We komen tot de conclusie dat het er naar uit ziet dat we hier onze eerste maand zonder al te veel gekke dingen zijn doorgekomen. Totdat ik diezelfde nacht, als ik in mijn bed lig, iets hoor …
Als ik mijn bed uitstap en op onderzoek uit ga, bemerk ik dat er een inbraak is geweest. Voorzichtig loop ik de trap af om te kijken of de inbreker nog in het pand is. Aan die voorzichtigheid komt snel een eind als er een hevige pijnscheut door mijn voet naar mijn hersenen gaat en weer terug. Prachtig te constateren dat het menselijke lichaam tot zoiets in staat is. Ik onderdruk mijn schreeuw en laat een wat minder harde “AUW!!” aan mijn lippen ontsnappen. Ik bekijk de pijnlijke plek en zie dat er een stuk glas in mijn voet zit. Als ik op de trap wil gaan zitten, bedenk ik me dat het misschien verstandig zou zijn als ik de rest van het glas ook van de trap verwijder, een volgende pijnscheut op een andere plek zou me dan bespaard kunnen blijven.
Als ik zo op de trap zit en het stuk glas uit mijn voet wil verwijderen, bemerk ik, als ik de gebedsruimte in kijk, dat het gouden beeld van Ilmater verdwenen is. Ik ren, zo goed en zo kwaad als dat kan met een stuk glas in mijn voeten, de ruimte in en zie nog een touw hangen langs het raam. Vermoedelijk dat de inbreker hier langs ontsnapt is. Ik probeer buiten nog een spoor te volgen van de inbreker maar na een kleine 100 meter ben ik het spoor kwijt. Ik besluit Pho te melden wat ik ontdekt heb. Misschien moeten Sjaak en ik morgen maar eens op onderzoek uit gaan. En dat stuk glas … dat wordt nu wel heel irritant. Eerst dat er even uit halen.
De volgende ochtend tref ik Sjaak bij ons in de refter, zoals elke ochtend. Hij komt steevast bij ons een bak soep halen. Ik ben er verbaasd over dat hij zo vroeg opstaat. Echter als ik hem hier naar vraag zegt hij dat hij 's ochtends pas naar bed gaat. Vreemd voor iemand die, naar zijn eigen zeggen, zich bezighoudt met legale praktijken. Hij werkt niet in een café ofzo. Ik vraag Sjaak of hij tijd heeft om samen met mij op onderzoek uit wil gaan om zo ons beeld van Ilmater terug te vinden. Met enig protest neemt Sjaak de opdracht aan. Hoogste tijd om op pad te gaan.
Sjaak weet overal weggetjes en steegjes, zelfs door kroegen heen. Vreemd dat ze hier in Kalt dit soort routes gebruiken. De gedachte begint bij mij te rijzen dat Sjaak iets van een dief moet zijn. Hij kent de routes naar mijn idee iets te goed. Ik ben zeker van mijn zaak als Sjaak een put in duikt waarvan ik het idee heb dat dit absoluut geen route is die een normaal mens in Kalt zou moeten kennen. Sjaak weet echt te veel van dit soort dingen. Misschien is het tijd om mijn visie met betrekking tot Sjaak en de manier waarop hij zich in levensonderhoud voorziet bij te stellen.
We lopen door een soort van riool, 't stinkt hier namelijk behoorlijk. Echter voor een riool is het, denk ik, wel heel ruim opgezet. Het ziet er meer uit als een ondergronds grachtensysteem. Langs de kanten zijn “brede” wandelpaden gemaakt en je kunt zelfs op de grachten varen. Al snel heeft Sjaak in de gaten dat er een eind verderop een paar mensen lopen en vreemd genoeg … als ze ons in de gaten krijgen, rennen ze ervan door. Sjaak springt in een boot en ik volg hem maar. Misschien is het wel zijn boot. Toch twijfel ik bij die gedachte. Als we varen zien we dat het groepje van drie over een bruggetje loopt. Twee stoppen er en de derde rent door. De twee op de brug pakken een boog en een slinger. De steen uit de slinger raakt vol mijn hoofd. Tijd voor een tegenaanval.
We varen vlak onder de brug en ik realiseer me dat ik op die brug moet zien te komen wil ik de daders van de inbraak te pakken krijgen. Met een behendige sprong spring ik boven op de brug en sta precies tussen mijn belagers in. Sjaak tracht mijn kunsten te imiteren maar raakt vol met zijn hoofd de brug en valt achterover het water in. Geploeter en gevloek achter me doet me beseffen dat Sjaak nog leeft al is het met een lelijke bult extra op zijn hoofd. Mijn twee belagers zijn goede vechters en ze doen dan ook een goede poging mij uit te schakelen. Waar blijft Sjaak in Ilmaters naam? Na een tal van steken van mijn belagers kant weet ik ze te overmeesteren beiden weet ik vakkundig het riool in te werken. Hopelijk, voor hen, staan ze een eind verder weer op de wal. Waar is Sjaak?
In de verste verte niets van Sjaak waar te nemen en ik probeer mij te oriënteren. Wij kwamen van die kant, stroomopwaarts. Wil ik dus mijn weg vervolgen, moet ik stroomafwaarts gaan om bij de boot en hopelijk bij Sjaak te komen. Ik besluit alleen verder te gaan op zoek naar Sjaak. Hier blijven staan heeft geen zin. Na een aantal bruggetjes, paadjes links en rechts, kom ik aan bij een “donkere vlek” op een plateau waaruit ik vreemde kreten hoor. Eén stem herken ik … die van Sjaak. De andere zal vermoedelijk zijn van de derde persoon die vluchtte … Sjaak heeft de dader.
Als de “donkere vlek” plots verdwijnt, zie ik dat Sjaak in gevecht is met Mu-Lan. Mu-Lan ken ik van de markt. Het is een leuke vent, ik schat hem een jaar of 18 … een lekker ding. Heeft hij de inbraak gepleegd bij ons? Ook zie ik aan de andere kant van waar eens de donkere vlek was een vrouwelijke gedaante staan. Een en ander berust op een misverstand. Bij Mu-Lan is uit het klooster hun heilige symbool, een swastika, gestolen en ze zijn de daders tot hier gevolgd. Mu-Lan stelt mij voor aan het meisje … Pretty. Als ik mijn hand uit steek om de deerne te groeten is een fontein aan bloed en een losse hand van Pretty in de mijne, mijn deel. Met een klein gilletje van schrik, laat ik de hand vallen. Pretty grinnikt alleen maar. Dat mens is gek!! Mu-Lan verzekerd me dat ze niet gek is … wel eng. “Negeren werkt het best, voor zover je Pretty kunt negeren” stelt hij.
Sjaak loopt wat rond en pakt na enige luttele minuten het spoor weer op. Ergens op het plafond zit een opening waardoor de dief ontsnapt zou zijn. Sjaak vraagt Mu-Lan of hij even op zijn schouders mag gaan staan om zo beter bij de opening te kunnen komen. Mu-Lan staat dit toe en met veel gepuf, gesteun en een onderbreking van twee minuten weet Sjaak het putdeksel omhoog te krijgen. Gewoon omdrukken lijkt me. Moeilijk gedoe ook altijd. Sjaak en Mu-Lan klimmen naar boven en als ik kijk waar Pretty is, blijkt ook zij al boven te zijn. Ik heb haar niet omhoog zien gaan … hoe doet ze dat toch? Samen helpen Sjaak en Mu-Lan mij omhoog.
We zijn beland in een soort kelder met allerlei kisten, kratten, rollen stof, gedroogde kikkers en vreemdsoortige poppetjes, waarvan er één grote gelijkenissen vertoont met Sjaak, één die op Mu-Lan lijkt en één heeft veel weg van mij. Als je de rest zou samenvoegen in één poppetje, dan krijg je Pretty; ontbrekende handen, verdraaide benen, vreemd gerekt bovenlichaam en naar voren uitstekend gezicht. En gek genoeg als je Pretty bekijkt valt je niets aan haar op. Vreemd mens … heel vreemd. Ondertussen is Sjaak bezig de deur aan de bovenzijde van de keldertrap te openen. Schijnbaar gaat dit moeilijk. Pretty wordt erbij gehaald en samen weten ze de zware balk, die blijkbaar aan de andere kant van de deur zat, weg te krijgen waardoor wij naar buiten kunnen.
Als we door de deur gaan, staan we in een groene gang die zowel links als rechts rond wegloopt naar, als je in de deuropening staat met je rug naar de kelder, achteren. Anders gezegd … je staat met je rug tegen een ronde toren in een ronde toren (???). Beter kan ik het niet omschrijven. De gang hangt vol met rijkdommen waarvan ik het idee heb dat dit geheel overbodig is. Minder siert de mens. We besluiten de gang rechtsom te volgen en komen na enkele minuten weer op dezelfde plek uit als waar we begonnen waren. Het is dus een vierkante gang die rond loopt om een muur, waarbij de muur je het zicht ontneemt naar het centrum van de cirkel. Een ronde toren in een toren dus!!
Sjaak wil de kelder weer in, maar een en ander wordt toch anders dan verwacht. De kelder blijkt niet meer te bestaan. In plaats daarvan, is er een laboratorium van een magiër ontstaan, uitgerust met magiër en al. De man, geheel in het groen gekleed, stelt zich voor als DuVert en nodigt ons uit binnen te komen. Sjaak twijfelt geen moment en ook Pretty is al binnen. Mu-Lan en ik twijfelen nog en blijven net iets buiten de deuropening wachten op wat er gebeuren gaat. De overtuigingskracht van DuVert is groot en zonder dat we het eigenlijk zelf beseffen staan we in zijn kamer. Ik voel me net Pretty … da's geen fijn gevoel!!!
Na enig kletsen over en weer kom ik tot de ontdekking dat DuVert in het bezit is van ons beeld van Ilmater en de swastika van de orde van Mu-Lan. We hebben de dief … hoewel DuVert hier heel anders over denkt. Hij verklaart dat hij dit heeft gedaan om ons hierheen te krijgen omdat hij een “geheime missie” voor ons heeft. Jaha, en Sjaak heeft zich ook vergist in het huisnummer toen hij ons een pand aanbood zeker. Ik vertrouw dit hele zaakje niet. Mijn verzoek tot teruggave van ons eigendom bleek geen probleem te zijn. Ook niet toen ik zei dat ik niet mee kon gaan op die “geheime missie” omdat ik nog veel moest doen in ons nieuwe klooster en dat je als “oudere” monnik niet zomaar even weg kan gaan, denken dat een en ander wel geregeld zou worden. DuVert gaf het beeld terug en ik ben weer ergens op de straten van Kalt uitgekomen. Op naar het klooster …
Met wat omzwervingen en vragen, ben ik bij het klooster aangekomen met het beeld van Ilmater. Pho was blij verrast mij te zien met het beeld. Maar in de tussentijd was er een brief aangekomen van Hi Chi Mawong dat er een pakket zou arriveren. Brief ontvangen maar volgens een bijgeleverde brief van de grenspost, stond het pakket vast bij de grens, ergens in de haven. Ik moest het pakket even halen, gezien ik de meest kundige was in het omgaan met de mensen hier in Kalt.
Bij puur toeval stond ik op het goede kantoor in heel toevallig de goede rij. Ik kwam aan de praat met Moshe Jones, een handelaar die hier zijn invoerverklaringsformulier kwam verlengen. Moshe wilde mijn pakket wel inklaren maar dan moest hij wel een gunst hebben. Een gunst krijg je hier van voorname mensen als jij iets voor hen gedaan hebt. Ik bedacht me dat ik die gunst wel kon krijgen van DuVert, als ik mee hielp aan de “geheime missie”. DuVert is inderdaad zo'n voornaam persoon, want toen ik zijn naam noemde, bleek Moshe met opengesperde ogen te bevestigen dat hij meneer DuVert wel kende. Het pakket was snel ingeklaard. Het bleek te gaan om een krat van twee bij één bij één meter. Snel een Chinees ingehuurd die het krat bij ons voor de deur af zou leveren.
Het krat bleek vol te zitten met scrollen en oude geschriften. Waarom zijn die hierheen verstuurd? Waarom hebben wij de oude manuscripten uit het Heilig Klooster op de gletsjer? Vreemd … heel erg vreemd. We zijn snel met z'n allen begonnen om het krat leeg te halen en om de manuscripten veilig op te bergen. Pho bevorderde mij tot Ambassadeur van de Orde van Shiji te Kalt. Een belangrijke baan, afgevaardigde van je Orde. Ik was geroerd. Ik moest hem melden dat ik op missie zou gaan om die gunst van DuVert te krijgen om zodoende Moshe Jones te kunnen betalen. Pho zei dat bij mijn nieuwe functie complete vrijheid van bewegen hoorde. 's Avonds weer met Sarrit gekletst in de Zen-tuin. Ook zij is trots op me. Heb haar gezegd dat ik haar voorgedragen heb om mijn functie over te nemen. Ze was er blij mee.
De volgende ochtend ben ik vroeg op pad gegaan op zoek naar Sjaak. Hem had ik nodig om mee te kunnen gaan op de missie of om in contact te komen met DuVert. Het bleek zo te zijn dat hij 's avonds naar een kroeg moest genaamd “Ye Bleu Bastille” alwaar ook Pretty en Mu-Lan zich zouden bevinden. Sjaak vroeg wat ik kwam doen. Ik vertelde hem dat ik mijn vrienden wilde helpen, een gunst wilde bieden, om zo een gunst van DuVert te krijgen. Hij snapte er niets van maar ik kon gerust mee. Aangekomen in “Ye Bleu Bastille”, zag ik ook Mu-Lan en Pretty. Beiden, hoewel je bij Pretty nooit iets zeker weet omdat het bij haar aan de buitenkant nooit echt zichtbaar is, waren aangenaam verrast.
Enige tijd later kwam DuVert op een, naar mijn idee, wel heel vreemde en opzichtige wijze binnen. Als dit het begin moet zijn van een “geheime missie”, weet hij het wel in de belangstelling te trekken. Maar al gauw bleek dat het café gevuld was met allemaal soort genoten van Pretty. Zij die er niet waren, stonden er ineens en zij die er wel waren, waren er ook weer niet. Heel vreemd. Ik heb me voorgenomen deze cultuur wat beter te bestuderen. Ik heb ooit eens, in een van onze manuscripten, gelezen over een ras dat zichzelf “vormveranderaars” noemt. Misschien is dit mijn eerste kennismaking met dit bizarre volk. En dat er juist hier, in Kalt, een hele leefgemeenschap zit, vind ik echt bijzonder. Deze Vrijstaat heeft zoveel te bieden …
De laatste puntjes worden op de i gezet aangaande de missie. Helaas kan ik daar nu niets over schrijven gezien ik, mocht ik tijdens deze missie sterven en mocht mijn dagboek in verkeerde handen vallen, ik alle informatie aangaande onze missie vrijgeef en dat zou iedereen onnodig in gevaar brengen. Matzen, een negerelf, wordt door DuVert aangewezen om ons verder te voorzien van materialen en informatie aangaande onze missie, we worden verzocht hem te volgen.
We volgen Matzen achter de bar waar een luik open staat met een trap naar beneden. We gaan naar beneden en we bemerken dat we weer in het riool uitkomen. We lopen een eindje achter Matzen aan en komen aan bij een schuit. Het is de bedoeling dat we hier weer terugkomen met de schuit als de missie volbracht is. Als we van wal gaan, bemerk ik dat er hier in de “onderwereld”, zoals de Kaltezers dit riool noemen, ook nog geleefd wordt. Kraampjes, huisjes en hutjes. En bekenden van Sjaak … Sjaak blijkt ook schipper te zijn. Handig om iemand te kennen als Sjaak. Van alle markten thuis die man!!!
De tocht door de “onderwereld” was een makkie, een beetje de boot van de kant af houden met een stok, Sjaak aan het roer, Pretty voor op de boeg … zelf zou ik toch een ander boegbeeld gekozen hebben maar tot nu toe functioneert ze aardig en ze staat niet steeds in je nek te hijgen … oh … hi Pretty!!! Ik word gek van dat mens. Is het wel een mens??? Maar buiten het riool komt het gedonder.
We hebben de mast nog niet omhoog en het zeil pakt nog niet eens vol de wind of Mu-Lan hangt groen over de railing zijn ontbijt in verwarmde en voorgekauwde staat aan de vissen te voeren. Zeeziek volgens Sjaak. Dokter … nooit geweten dat Sjaak ook dokter was. Ik blijf hem maar goed in de gaten houden, Sjaak heeft te veel beroepen. Waarom vertelt Sjaak niet gewoon waar hij voor geleerd heeft? Hij is me te geheimzinnig! Sjaak blijkt overigens een goede schipper; zonder enig probleem laveert hij tussen de kleine bootjes door zonder het schip slagzij of water te laten maken.
Een maal op het open water als de wind onze zeilen goed pakt, maken we echt snelheid en ook nu heeft Sjaak de sloep prima onder controle. Onder in het ruim van de sloep liggen drie vlaggen, één van het Keizerrijk, één van de Vrijstaat Kalt en één witte. De functie van de laatste is mij geheel onduidelijk. We varen zo de hele dag en er zijn geen bijzondere dingen gebeurd aan boord van de schuit. Wel hebben we besloten dicht langs de kliffen te varen zodat we, mocht er reden toe zijn, snel aan de kant kunnen zijn. Het avondeten wordt gemaakt door mij en we laten het ons goed smaken. Zeelucht maakt hongerig, zo stelt Sjaak. Mu-Lan vindt van niet. Zeelucht maakt ziek!! Als ook alles weer is opgeruimd, ga ik benedendeks slapen … slaap pakken nu het nog kan.
De volgende ochtend bemerk ik dat er een grote boot een heel eind op zee en ver achter ons vaart. Ook Sjaak heeft de boot gezien. Hij meent dat dit een gevaar kan betekenen voor ons, het voert de vlag van het Keizerrijk. Maar wij varen in een ondiep gedeelte en daar kan het grotere schip niet komen. Wel ben ik zo verstandig om de vlag van de Vrijstaat Kalt onder mijn kleren, om mijn lichaam te wikkelen. Mochten we aangehouden worden, dan valt deze vlag niet gelijk op. Die van het Keizerrijk ligt benedendeks … misschien moeten we die hijsen. We besluiten het niet te doen … zoiets trekt gelijk de aandacht verzekerde Sjaak ons. Waarschijnlijk heeft hij gelijk, zoals in heel veel van dit soort dingen. We varen nog een eindje door als we een tweede schip zien aan de horizon. Ook deze voert de Keizerlijke Vlag … het belooft, zo denk ik, weer spannend te worden.
Mu-Lan is bezig iets ingenieus te bouwen op het dek, het ziet eruit als een tent maar dan vlak … een afdak zeg maar. Maar dan iets groter. Ik ben verbaasd als hij ook nog eens een kacheltje vindt en deze ontsteekt. Hij gaat er dichtbij zitten; Mu-Lan is een beetje ziekjes … hoewel, vandaag ziet hij er minder groen uit, de zee is dan ook wat kalmer. Ik sta een geruime tijd op het voordek als ik tot de ontdekking kom dat het bewegen mij minder gemakkelijk af gaat. Het zijn niet alleen mijn kleren die bevroren zijn van het zeewater dat opspat en bevriest in de gure wind … nee, als ik me wil bewegen doet echt alles zeer. Mu-Lan en Sjaak halen me weg van het voorsteven en zeggen dat ik voor de rest van de dag maar bij de kachel in de buurt moet blijven; bevriezingverschijnselen dat kan er nog wel bij. Uit mijn ooghoeken zie ik Mu-Lan mijn post innemen en hij doet dit met volle overtuiging en overgave … wat een man. Ben ik verliefd? Ik voel me gewarmd door de aanblik naar Mu-Lan … en de kachel natuurlijk.
Vele uren later, ik vermoed dat ik heb geslapen, bemerk ik dat ook Mu-Lan bij de kachel ligt. Ik kijk hoe hij ligt te slapen en een glimlach verschijnt op mijn gezicht. Ik voel me veilig en val weer als een blok in slaap.
Het ochtendzonnetje maakt me wakker. Ik kijk op en ik zie Sjaak nog steeds bij het roer zitten. Pretty staat op het voorsteven … en dan weer aan de zijkant van de sloep, dan weer het voorsteven en dan de andere kant. Wat een druk mens … wezen is dat toch. Roepend en schreeuwend: “hooooo … iets naar links, … iets naar rechts, … recht zo die gaat, …” en dat op de vroege ochtend. Ik begeef me maar eens aan dek en ik bemerk dat Pretty in haar eentje de koers aan het bepalen is omdat Sjaak niet goed kan zien waar hij nu exact naar toe vaart … als we Pretty ook niet hadden hè!!
Na enige tijd bereiken wij de fjord waar we moeten zijn en niet al te ver in de fjord ligt een oude steiger waar we aanmeren. Mu-Lan is zichtbaar blij weer aan land te zijn. Pretty heeft nergens last van gehad, net als Sjaak, maar jah, Pretty roept steeds “dit is niet echt hoor jongens” en dan dat lachje van haar … beangstigend gewoon.
We lopen met z’n allen een klif omhoog een bos in. Er is hier zowaar een pad te vinden. Ik had toch anders verwacht. In mijn oude dorp had je geen paden als het gesneeuwd had. Ja, daar waar het meest gelopen was, daar was een pad. Maar negen van de tien keer kwam dat niet overeen met het pad dat we ‘s zomers hadden. Hier wel … een pad, heel duidelijk. Wat ons na enige tijd ook opvalt, is dat hier sporen lopen; rond van vorm. Sjaak denkt te weten wat het is want, zo stelt hij, daar onder de sneeuw ligt iets en dat moet het zijn. Tijd voor onderzoek. Hieruit zal blijken dat Sjaak géén gelijk had met betrekking tot de sporen.
Na grondig, en volgens mij een te lang en te grondig, onderzoek blijkt het te gaan om een dode magiër … op zich is dat vreemd. Het schijnt dat hier niet veel magiërs voorkomen in deze contreien. Ook wordt er veel aandacht besteed aan verschroeide bomen die bij de dode magiër in de buurt staan. Plots bemerkt Sjaak een tweede hoop sneeuw waaronder wéér een dode magiër ligt … het lijkt wel of er hier een hele kolonie zit met magiërs. Ook bemerken wij dat er een eindje verderop een paar lastdieren staan als plots mijn zeeheld, Mu-Lan, met een venijnig scherp voorwerp in zijn rug wordt geslagen.
Angst bevliegt Sjaak om het hart en sprint er vandoor richting sloep … een echte schipper. Pretty is in geen velden of wegen te … is gewoon zichzelf … weg dus, Mu-Lan en ik zijn op elkaar aangewezen. Een vreemd soort wezen, gelijkend op een oud harnas, zweeft tien centimeter boven de grond en zwaait dreigend met een enorme bijl in het rond. Ik denk nog: ‘daar moet je geen klap van krijgen’ en ‘wie is die malloot in dit vreemde harnas die daar zweeft te zwaaien met zo’n gevaarlijk stuk ijzer … beseft ‘ie niet dat dit gevaarlijk is voor omstanders?’. Al snel besef ik ook dat dit de bedoeling is als een welgemikte klief van de bijl mij op een haar na mist.
Mu-Lan duikt naar het creatuur en laat zijn vuisten inslaan op het lichaam van onze belager. Ik volg zijn voorbeeld maar we bemerken beiden dat dit geen enkele zin heeft. Mu-Lan besluit zijn dolk te pakken en ik doe een stapje naar achteren. Twee idioten met stukken ijzer wil je niet tussen staan. Het lukt Mu-Lan om het creatuur te raken. Na enige tijd en vele dolksteken later valt onze belager neer op de grond. Als het de sneeuw raakt, veranderd het harnas in een hoop roest en het verwaaid met de zilte wind die vanuit de fjord komt … mijn gedachten nemen dit schouwspel waar en ik vraag me af ‘hoe sereen kan de dood zijn’ … terug naar de realiteit: Mu-Lan bloed heftig uit z’n rug!
In eens zien wij ook Sjaak en Pretty weer, ons stelletje angsthazen. We begeven ons maar richting de lastdieren. Als Mu-Lan voor mij loopt, bekijk ik de rug van Mu-Lan eens … ja, dat is een beste snee, niet dat ik er wat aan kan veranderen maar een doekje erom heen zou, denk ik, beter zijn. De lastdieren blijken, en dat weet Sjaak dan wel weer, twee muildieren te zijn. Beide dieren hebben een grote zak achterop hun rug geknoopt en aan elke kant één krat van twee bij één bij één meter (2x1x1) en zijn afgeladen met korte ronde stukken hout, zeg maar de doorsnede van een staf. Mu-Lan schreeuwt van blijdschap … “dit is de lading, dit is de lading” … DuVert had gelijk, Mu-Lan herkent de lading als hij het ziet. Maar schreeuwen van blijdschap trekt ook ongedierte aan, dat zal snel blijken …
Eén van de zakken beweegt en wij vermoeden dat er in de bewegende zak een klein persoon of wezen moet zitten. Mu-Lan maant de zak tot kalmte en snijdt het open. Uit de zak valt een vreemd mannetje die, na ontdaan te zijn van knevels en een oude stinkende sok, zich voorstelt als Harry. Een heel levensverhaal volgt, over zijn omzwervingen over de wereld, zijn veldslagen, de bevrijding van tropische continenten en weet ik het allemaal nog meer, …echter de vraag ‘hoe ben je hier gekomen?’ blijkt minder gemakkelijk te beantwoorden.
De tweede zak, opengesneden door Sjaak, blijkt … bleek vol te zitten met de eigendommen van Harry. Sjaak snuffelt tussen de spullen van Harry die nu verspreidt liggen op de grond. Ik heb Sjaak gevraagd of hij dit niet wilde doen; ’t is niet netjes om spullen van een ander te doorzoeken en bij je te steken, dat is diefstal. Sjaak kijkt ietwat beteuterd rond en geeft de spullen weer terug aan Harry die zich nu eindelijk kan aankleden.
Plotseling worden we van alle kanten aangevallen door wolven, ik wist het … schreeuw nooit te hard!!! Sjaak zet het weer op een lopen en Pretty … geen idee waar die uithangt. Harry heeft gelukkig zijn kleren en wapens terug. Mu-Lan en ik besluiten samen met Harry ook deze aanval af te slaan. Vier wolven en één berijder in een robuust ogend harnas lijken mij voldoende weerstand voor één dag.
De wolven leveren geen probleem maar de berijder geeft Mu-Lan aardig op z’n lazer, en het duurt dan ook niet lang tot Mu-Lan besluit dat dit gevecht niet de zijne is en maant iedereen tot terugtrekken. Schreeuwend en armen zwaaiend verlaat Mu-Lan de slag in de richting van de boot. Harry en ik staan er nu alleen voor. De man in het harnas haalt flink uit naar mij en weet me te raken. Een pijnlijke scheut knalt door mijn torso waarna ook ik mijn bedenkingen krijg aangaande deze slag. Ik besluit het toneel te verlaten als ik een dolk voorbij zie vliegen richting mijn belager.
Harry staat in het zichtveld van het harnas en ik sta een eindje achter hem. Een wolf probeert mij nog te grijpen maar die leg ik vakkundig in een diepe slaap. Dan valt mijn oog weer op Harry en het enorme stuk ijzer. Ik moet iets doen, ik kan en mag Harry niet alleen laten. In de moed der wanhoop storm ik terug het slagveld op om het harnas van achteren aan te vallen. Een welgemikte sprong en een greep om het middel van onze aanvaller doen hem voorover vallen in de sneeuw. Ik pak mijn tonfa’s en begin te trommelen op de helm van de gevloerde tegenstander. Harry, die beseft dat dit de kans is die we moeten pakken, springt op de armen en probeert de zwaardarm van onze tegenstander te grijpen.
Ik, vrolijk trommelend, en Harry, druk grijpend, beseffen dat deze strijd nog wel even kan gaan duren als dit tafereel niet snel doorbroken gaat worden. Anders gezegd … waar is de rest? HEEEEELLLP!!! Geluk is aan onze zijde als wij Sjaak aan zien komen lopen. Lopen … alsof er geen dreiging is, nee hoor, op z’n dooie akkertje komt hij aan.
Sjaak begint door op het middel van onze tegenstander te gaan zitten en zegt: “ik steek hem wel in zijn oksels …”. “Nee, dat zijn mijn knieholtes” roep ik, “ik zit op zijn rug Sjaak en mijn knieholtes zitten onder zijn oksels. Laat dat … doe iets anders”. Na enige minuten heeft Harry eindelijk het zwaard van onze tegenstander tot rust weten te krijgen en de dolksteken van Sjaak en mijn getrommel worden het harnas fataal.
Vermoeid en heftig bloedend val ik van het harnas af in de sneeuw … nu pas voel ik echt de pijn die ik heb. Gelukkig leef ik nog. Gelukkig leeft iedereen van ons nog … dan val ik weg voor een paar minuten. Als ik bij kom hoor ik Sjaak praten over “het harnas” … hij wil het meenemen.
Ik overtuig Sjaak ervan dat dit helemaal niet nuttig is en dat we als de wiedeweerga de lading aan boord van het schip moeten krijgen. Met een lastdier minder, dat is gesneuveld in de strijd, en een ander lastdier mank, hebben we al voldoende zorgen aan ons hoofd om de landing überhaupt aan boord te krijgen. We zorgen gezamenlijk, ook Harry, dat de lading aan boord van de sloep komt. Hier verbind ik mijn gapende wond en we maken aanstalte om huiswaarts te varen. Harry vaart met ons mee naar Kalt …
De terugreis verloopt zonder enig probleem en Matzen, de negerelf van Du Vert, is blij met onze terugkomst. Wij besluiten ’s avond nog even de kroeg in te gaan om de gehele missie in stijl af te ronden. Harry heeft nog geen slaapplaats omdat hij hier vreemd is. Ook heeft hij geen geld om een kamer in een hotel te bekostigen. Ik bied Harry aan om bij ons in het nieuwe klooster te slapen.
Als we aankomen bij het klooster en ik de deur open wil doen bemerk ik dat er sloten op de buitendeur zitten … hoe kom ik nu binnen? Sloten op de deur getuigt niet van gastvrijheid. Anderzijds … misschien is het ook wel logisch, er is tenslotte bij ons ingebroken. Ik besluit maar even op de deur te kloppen in de hoop dat er iemand opendoet. Aldus geschiede. Bah Nahn, een jong knulletje van amper zeven jaar, staat al wrijvend in zijn ogen van de slaap ons te woord. Hij bemerkt dat ik het ben en laat ons zonder verdere vragen binnen. Het is een beste knul die Bah Nahn.
Bah Nahn begroet Harry met “hallo aap”. Alles wat lang haar op z’n voeten en armen heeft is voor Bah Nahn een aap. Ik hoop maar dat hij voor z’n 35e doorheeft dat zware beharing niet altijd hoeft te duiden op een aap. Een klein handgemeen ontstaat tussen Harry en Bah Nahn maar als ik Harry vertel dat deze knul, ondanks zijn leeftijd, in staat is de ingewanden van Harry via de neus van Harry naar buiten te trekken, laat Harry los. De kleine knul kijkt mij vragend aan. Ik zeg tegen Bah Nahn dat Harry hier te gast is en dat hij in één van de logeervertrekken mag verblijven. Harry, ik vermoed dat hij hier een grapje probeert te maken, zegt: “precies banaan … waar mag ik slapen vannacht”? … Waar kent Harry Bah Nahn van? … ahh … ik vat ‘em; aap – banaan … Harry is duidelijk geen troubadour.
Bah Nahn meldt nog, als hij Harry voorgaat de trap op, dat broeder Pho sinds eergisteren niet meer geslapen heeft, dat hij op zijn kamer op een kist zit met zijn geliefde nunchaku te hande … “(???) … ik moet broeder Pho toch laten weten dat ik terug ben dus ik kijk wel even. Laat Harry zijn kamer maar zien en ga dan maar weer gauw slapen … morgen moet je vroeg weer op”, zeg ik als ik achter de twee aanloop de trap op.
Ik klop op de deur van broeder Pho. Als hij hoort dat ik het ben, klinkt hij opgelucht en zegt dat ik heel snel binnen moet komen. De kist waarop broeder Pho zit is een zware metalen kist die zoals hij zegt eergisteren is binnen gekomen. Er stond op: “Voor Catelyn”. Om zeker te zijn dat het geen val was, broeder Pho is na de verdwijning van ons Heilige Beeld van Ilmater op zijn hoede, heeft hij er even in gekeken … De angst sloeg hem om zijn hart toen hij bemerkte dat de kist vol met goud zat. Dat moest bewaakt worden in deze stad waar inbraak en diefstal héél normaal is meldde hij me. De vraag wat ik met zoveel goud moest als monnik die leeft in soberheid en zich niet laat verleiden door “zulks aardse bezittingen” was voor mij snel te beantwoorden. Het geld is voor het klooster zodat wij nog meer goeds voor de armen kunnen betekenen. Ik beloofde Pho plechtig dat ik mij zou bekommeren om een veilige plek voor het geld te maken in het klooster. Misschien dat Harry iets kan betekenen voor de orde, hij is tenslotte smid. Ik moet morgen op pad om stenen en staal te regelen. Een kluis in het klooster kan van pas komen. Maar dat is voor morgen.
Vandaag moet ik me bezighouden met het opruimen van de bibliotheek. Het krat wat binnengekomen is vlak voor mijn missie is deels door Sarrit uitgepakt en opgeborgen. Ik denk dat het beter is om de manuscripten een veiligere plaats te geven dan dat ze nu hebben. Dan hebben we gelijk het “geldprobleem” opgelost. Ook moet ik nog met Pho spreken over Harry. Hij kan goed koken en hij is smid. Als hij nou voor zijn diensten in het klooster kost en inwoning krijgt, is iedereen tevreden.
Als ik zo bezig ben met het plannen van de aankopen die moeten gebeuren voor de kluis, staat Sjaak bij ons in de bibliotheek. Mijn werkplek is in de bibliotheek gevestigd. Dat vind ik nu wel even prettig, dan kan ik Sarrit, die mijn werk als bibliothecaris heeft overgenomen, naast mijn eigen werk ook nog inwerken. Als dat gedaan is, moet ik misschien maar met Pho overleggen of ik niet een eigen werk- en slaapkamer kan krijgen. Dat is denk ik wel gemakkelijk gezien de functie die ik bekleed.
Sjaak vraagt me of ik iets ontvangen heb. Ik meld dat ik hem ontvang … en zwijg over de kist met geld. Het is beter dat maar weinig mensen weten dat hier een kist vol goud staat. Dat maakt Pho alleen maar nóg zenuwachtiger … Maar Sjaak heeft zijn zinnen gezet op een ander avontuur. Waar het precies heengaat, heeft hij nog geen idee van maar hij wil hier zo snel mogelijk weer weg. Hij vertrekt vanavond met de boot die hij van Du Vert heeft gekregen voor zijn bewezen diensten. Ik laat hem weten dat ik nu te druk ben voor dit soort prietpraat en dat ik vanavond dan, als ik tijd heb, wel even kan kijken hoe of wat. Ik kan de gedachte niet onderdrukken ‘waarom wil Sjaak met zoveel haast vertrekken?’ Ik moet het hem maar eens vragen te zijner tijd.
Tegen de avond komt Sjaak terug samen met Harry. Sjaak vraagt mij of wij een kaart hebben, een zeekaart. Hij moet naar Quimby … en of ik weet waar dat ligt. Wel ja, … meneer moet weg en weet niet waar zijn bestemming is, of ik dat dan maar even regel voor hem … vanavond nog. Ik maak hem duidelijk dat wij wel kaarten hebben en dat onze Orde rustig een kopie wil maken van de kaart maar dat gaat voor vanavond zeer zeker niet meer lukken. Daarnaast maak ik hem erop attent dat kaarten kostbaar zijn en dat hij toch moet rekenen op een donatie aan ons klooster van 40 goud. Sjaak schrikt hiervan en komt met een tegenargument “… na alles wat ik voor jullie gedaan heb, krijg ik dit? … Ik heb jullie geholpen toen jullie hier aankwamen in Kalt, toen jullie verdwaasd op die kade stonden …” Ik verduidelijk de situatie aan Sjaak met de woorden: “dat huis wat jij aan ons wilde verhuren, is eigenlijk van de Vendetta familie. Jij wilde over onze rug rijk worden aan een huis wat niet van jou is … , sterker nog, toen meneer Peperoni bij ons op bezoek kwam om een en ander recht te zetten, was jij er niet. Wij hebben onze eigen peultjes moeten doppen en alles recht moeten zetten wat er verkeerd was gegaan”. Een glimlach van iemand die betrapt is verscheen op het gezicht van Sjaak. Hij liep weg waarna Harry het overnam … Sjaak gebruikt mensen om kastanjes voor hem uit het vuur te halen. Maar ook Harry heeft geen succes en vertrekt zonder kaart.
Het houdt me bezig dat kaartenverhaal en ik besluit een uur later met een originele zeekaart, die niet verder gaat dan Snock, richting de boot van Sjaak te gaan. Ik meld hem dat ik bereid ben om mee te gaan omdat ik weet uit onze geschriften dat er in Snock een goede cartograaf zit die standaard kaarten op voorraad heeft. Ook zeg ik dat ik wel bereid ben om voor legale handel te zorgen, zodat Sjaak nog wat verdient. Quimby heeft namelijk een grote bibliotheek met daarin boeken over “vormveranderaars”. Ik zou toch meer willen weten over dit volk, misschien krijg ik Pretty dan ook een beetje door.
Overigens is mijn vertouwen in Sjaak gedaald tot een dieptepunt … ik hoop dat ik hem kan helpen weer uit de problemen te komen. Misschien moet ik mijn doel iets bijstellen … ik hoop dat ik hem kan helpen niet nog meer problemen te krijgen. Wie weet!
Sjaak vindt het goed dat ik hem help en is enthousiast over het feit dat ik voor hem lading regel. Ik leg hem uit waarom ik hem help en maak hem duidelijk dat ik niet graag zie dat hij in de problemen zit. Hierop besluit ik de kade op te gaan opzoek naar handel voor Sjaak.
Als ik her en der rondvraag naar handel kom ik bij een loods aan waar het “legendarische” Katzjammer Piss wordt gemaakt en verkocht. Ik besluit de voorman aan te spreken in de hoop dat ik met hem een handel kan maken. Hij heeft vele vaten Katzjammer en de voorman weet me te vertellen dat de 120 liter vaten het altijd goed doen in de contreien waar wij naar toe afreizen. Ik besluit een deal te maken op 15 vaten Katzjammer 12 years. Deze kosten 35 GP maar bij afname van 15 stuks betaal ik slechts 32 GP. De eerste handel is rond. Ik vraag de voorman om de handel bij de boot van Sjaak af te leveren waarna ik het goud zal komen voldoen. Ik ga verder op zoek.
Na wat omzwervingen over de kade, kom ik bij een afslag waar ze walvisolie hebben. Ook hier maak ik een deal en koop 100 vaatjes olie van 5 liter voor 3 GP per stuk. Ook koop ik nog 5 balen peper voor 100 GP per stuk. Al met al gaat mij deze handel 1280 GP kosten, maar er is mij verzekerd dat alles een minimale winst van 10% oplevert. Alles wordt betaald en afgeleverd bij de boot van Sjaak.
Als alles aan boord van het schip wordt gezet, spreek ik een aantal zaken door met Sjaak. Zo worden er de volgende afspraken gemaakt:
Sjaak gaat akkoord met hetgeen er afgesproken wordt en een ferme handdruk bezegeld onze afspraken. Ik hoop maar dat Sjaak nu op het rechte pad komt, er liggen vele kansen voor hem in het verschiet. Alles is gereed, we varen richting Snock.
Aan boord tref ik een medepassagier die met wel zeer bijzondere lading naar Quimby moet. Een kist, mens grootte, moet daar afgeleverd worden. De medepassagier stelt zich voor als Ahmed Smith. Ahmed is een klein mannetje met bolhoed en sjieke kledij. Op zich lijkt mij Ahmed een prima vent maar zijn lading doet mij het ergste vrezen …
Ahmed heeft bij Sjaak bedongen dat er een speciale ruimte in het schip zou komen voor hem en zijn lading. Het schijnt te zijn dat daar nog een hele bemanning mee bezig is geweest om dat dezelfde avond nog te regelen en te bewerkstelligen. Er is een speciale ruimte in het vooronder afgetimmerd. Wie is Ahmed en wat is zijn lading dat hij zulke eisen kan stellen? Wat betaald Ahmed aan Sjaak dat hij dit speciaal voor Ahmed doet? Dat zal vast een hoog bedrag zijn … ik moet mijn ogen en oren openhouden tijdens de reis, misschien levert een en ander waardevolle informatie op.
’s Avonds voor dat ik ga slapen, ik slaap samen met Mu-Lan boven op de vaten Katzjammer Piss om dit gedeelte van onze lading veilig te stellen, loop ik nog even naar de ruimte waar Ahmed zich bevindt. Als ik aanklop, mag ik binnenkomen. Ik tref Ahmed zittend op het bed aan. Ik maak nog een praatje met hem en zeg dat ik dat ik even bezig ben met een check-up om te kijken of er iets is wat ik voor hem kan doen. Hij heeft geen wensen en hij stelt dat alles goed is. Ik groet hem en wens hem een prettige nachtrust. Ik loop naar mij slaapplaats … tijd voor mijn nachtrust.
De volgende ochtend sta ik vroeg op. Het is erg mistig als ik aan dek kom en enkele bemanningsleden zijn druk in de weer om het schip zeilende te houden. Wat ik weet van dit soort reizen, ik heb tenslotte 4 maanden op een schip gezeten, is dit een normale gang van zaken. Ik ga op zoek naar een plek waar ik kan trainen. Twee keer de sloep van voor naar achter gelopen om te ontdekken dat er niet direct een goede plek is. Dan moet ik maar een plek maken. De mast lijkt mij een geschikte plek. Ik omwikkel de mast met dik touw en na een uurtje werken aan de mast kan ik beginnen met mijn training.
Maar als de ochtend vordert, is er plots alarm. Een smeulend wrak ligt met buiten onze koers en een tweede smeulend schip ligt een stuk verderop. Er wordt door Sjaak tot stilte gemaand. Ik moet stoppen met mijn training omdat mijn slagen en trappen tegen de mast teveel lawaai maken. Ik probeer nog uit te leggen dat ik niet zacht kan slaan en schoppen omdat dat geen zin heeft. Het mag niet baten, ik moet stoppen van Sjaak.
Als ik dan niet mag trainen, is het misschien verstandig om naar de railing te lopen om te zien of er nog overlevenden zijn die uit het water gehaald moeten worden. Maar er is geen teken te zien van leven. Blijkbaar hebben alle opvarenden een zeemansgraf gekregen.
De scheepswrakken hebben geen vlag en het is voor ons dus ook niet na te gaan om wat voor schepen het gaat. Sjaak besluit een piratenvlag te hijsen … of dat nou een goed idee is … maar, hij is de kapitein, hij zal het wel weten. Met vele vragen varen we verder. De mist verdwijnt en er komt zowaar een waterig zonnetje aan de hemel. De haven van Snock is al in zicht. Afgezien van de vervelende ochtend belooft het een mooie dag te worden voor de schipper, de schuit en de opvarenden.
Ik schat in dat we rond een uur of acht aan hebben gemeerd en de kade van Snock ligt er verlaten bij. Heel anders dan in Kalt, daar is het 24 uur per dag een drukte van belang. Ik besluit naar een handelaar te gaan om te kijken of ik al iets van de lading kan verkopen en Harry besluit met me mee te gaan.
We verkopen hier, bij een handelaar die Henk heet, een heel vat Katzjammer Piss. Echter er is een probleem. Henk wil dit geleverd krijgen in één liter kruiken. Dus we moeten nog even een paar kruiken regelen … 120 stuks. Verderop in het dorp vinden we een pottenbakker annex kruikenmaker die bereid is ons 120 kruiken te leveren zodat wij het vat kunnen overgieten. Rond de middag zijn de kruiken geleverd en overgegoten. De verkoop levert ons 198 GP op. Ik krijg 32 GP, de kruiken (87,6 GP) worden betaald en de rest is voor Sjaak. Het lijkt me dat dit een prima start is voor een nieuw leven van Sjaak als eerlijke handelaar. In de tussen tijd houd ik me bezig met de aanschaf van de zeekaart naar Quimby en die is binnen een aantal minuten geregeld.
Vlak voor ons vertrek komt de kruikenmaker met een tweede lading kruiken … weer 120 stuks. Deze kopen we van hem om ook een ander vat over te kunnen gieten als daar aanleiding toe is. Waarschijnlijk verkopen kleinere hoeveelheden makkelijker. Tegen de avond varen we dan echt weer uit. Spoedig valt de avond en als mijn training erop zit en als ik mijn laatste rondje over het schip heb gedaan, besluit ik te gaan slapen. Morgen is het weer vroeg dag.
Ergens halverwege de nacht worden we door Rob, de boots, van ons bed gelicht. ALARM!!! Ik richt mij op en neem uit mijn ooghoeken waar dat Mu-Lan hetzelfde doet. Laten we eens kijken wie er van ons twee het snelst is … één sprong en een ferme sprint doet ieder overtuigen dat ik de snelste ben. Ik kan een binnensmondse gniffel niet onderdrukken als ik via de trap het dek op storm. Maar … dat is, zoals zal blijken, niet verstandig.
Een welgemikte klief in mij rug doet me beseffen dat wedstrijdjes doen kan leiden tot gevaarlijke situaties en dat er anderen zijn die daarvan profiteren. 'Wat ben ik toch een … oewwwww …' is de eerste gedacht die door mijn hoofd gaat als ik besef waar ik mee bezig ben. In een duizendste van een seconde weet ik mijn hoofd leeg te krijgen en rol door het dek op. De belagers staan achter me boven de uitgang van het ruim naar het dek. Ik hoop maar dat Mu-Lan ook gezien heeft wat er gebeurde.
Ik hoor een knauw achter me en dat doet me beseffen dat Mu-Lan het vroegtijdig in de gaten had. Als ik me omdraai, zie ik Mu-Lan in spagaat boven het luik hangen met zijn katana dreigend in de richting van onze belagers. Ik sprint op een van de belager af en plant hem twee welgemikte slagen in de maagstreek … hoewel. Ik ben niet zeker van het feit of deze creaturen nog een maag hebben. Ze zien er doods en “verdronken” uit. Mu-Lan weet de ander belager te raken en deze valt neer. Harry, die onderaan de trap stond heeft een dolk in de belager geworpen en ook deze is niet meer. Het gevaar is hier geweken.
Maar in het vooronder komt nog lawaai weg. Ahmed … ik sprint over het dek naar de vooringang naar het ruim. In mijn sprint flitst er iets door mijn hoofd … hou je hoofd leeg!!! Op tijd besef ik dat ik mijn hoofd leeg moet maken want een kruisboogpijl doorboort het dek juist op de plaats waar ik mijn voet neer wil zetten. Ergens zit een belager op de loer. Ik denk even na en besluit om in het ruim te springen in de plaats van de trap te nemen. Mijn sprong is goed, maar benedendeks … geen belager.
Wel zie ik de pijl uit de kruisboog en die doet mij beseffen dat deze afgeschoten is vanuit de ruimte waar Ahmed zich bevindt. Nu staat ook Mu-Lan naast me en we besluiten beide om in de richting van de ruimte te gaan. Mu-Lan achter de deur en ik kijk door de spleten tussen de planken van de afgetimmerde ruimte. Ik zie niemand lopen, alles is stil maar… ik zie wel een been van, vermoedelijk, een lijk.
Als Mu-Lan en ik naar binnen gaan zien we dat er op het bed van Ahmed nog een levende belager zit. Als Mu-Lan verzoekt om zijn wapen te laten vallen, sist het naar ons. Ik sis terug en zeg dat sissen niet door ons is te verstaan en dat ik niet voor de gevolgen insta als het zijn wapen niet laat zakken en als de wiedeweerga van het schip verdwijnt. Blijkbaar begrijpt het de boodschap. Het laat zijn wapen vallen en vertrekt. Een plons laat ons weten dat het woord gehouden heeft.
Het lijk op de grond is Ahmed. Die heeft het niet gered, helaas. Maar hij heeft wel twee belagers uitgeschakeld. Ook bemerken we dat de kist is opengebroken en als Mu-Lan met een gil bij de kist vandaan springt, wordt het tijd dat ook ik even een kijkje ga nemen in de kist. Tot mij grote verbazing tref ik in de kist een dode Mu-Lan aan in een met edelstenen geborduurd gewaad. … Wat is dit nu weer? denk ik als ik vraag aan Mu-Lan: “een tweelingbroer van je”? Twee meter bij de kist vandaan staat Mu-Lan die mijn vraag hoofdschuddend beantwoord. Nee dus … maar wie is dit dan?
Ook Sjaak en Harry komen ten tonele en ook aan hen wordt het lijk getoond. Ook zij zijn verbaasd over de inhoud maar bij Harry is het duidelijk om een andere reden dan het op Mu-Lan gelijkende lijk. Harry ziet de edelstenen en ontdekt bij de tweede keer kijken dat het lijk inderdaad veel van Mu-Lan weg heeft.
Sjaak verzoekt mij om de kist dicht te spijkeren maar ik zeg hem dat Harry waarschijnlijk beter timmert dan ik. Maar Sjaak heeft liever niet dat Harry dit doet. Overigens … Harry is bezig het lijk van Ahmed te doorzoeken op zoek naar aanwijzingen en briefjes waar het lijk naar toe moet. Mu-Lan zit stilletjes tegen de afgetimmerde wand … hij zal wel met vele vragen in zijn hoofd zitten. Maar iets zegt me dat hij erg oplettend is als hij Harry aanspreekt op het bestelen van een lijk. Sjaak zegt Harry dat hij “alles” op de grond neer moet leggen. De vraag van Harry “ook mijn persoonlijke bezittingen” doet mij beseffen dat Harry het lijk daadwerkelijk ontdoet van voor hem waardevolle dingen. Die ga ik even in de gaten houden. Sjaak timmert zelf de kist dicht en verlaat met Harry de ruimte. Ik stel Mu-Lan de vraag wat er nu door zijn hoofd speelt. Ik kom er niet door zo lijkt het maar als ik vertrek om bovendeks te gaan roept Mu-Lan: “nee Catelyn, wacht, kom hier”.
'Kom hier?' … ik voel me even een hond maar dat ebt weg als Mu-Lan met een aktetas mij in de deuropening vragend aankijkt. Ik loop de ruimte weer in en kijk naar Mu-Lan die, zich langs de wand laat glijden om weer te gaan zitten. Starend in het niets zegt hij, met hoorbare angst in zijn stem, smekend om antwoorden: “dat ben ik die in die kist ligt maar … ik begrijp het niet”. Ik kan hem die antwoorden nu ook niet geven maar ik neem me voor mijn best te doen op zoek te gaan naar die antwoorden. Hij heeft iemand nodig die dat samen met hem doet en ik doe dat graag voor Mu-Lan, samen met Mu-Lan. Ik pak zijn schouder en knijp er lichtelijk in als teken dat ik hem begrijp en dat het allemaal wel goed zal komen … maar ik zeg het niet. Een tijdje zeggen we niets, staren wat voor ons uit, laten onze blikken soms kruizen en zijn in onze eigen gedachten bezig de puzzelstukjes op de plaats te laten vallen.
Dan bekijkt Mu-Lan de aktetas en hij probeert deze te openen. Een sidderende sensatie trekt door zijn lichaam. Blijkbaar is de tas beveiligd tegen mensen die niets in de tas te zoeken hebben. Dat geeft aan dat er meer in deze tas zit, aanwijzingen misschien. Mu-Lan besluit dat de tas naar Sjaak moet en dat hij maar moet beslissen wat we ermee gaan doen. Samen gaan we op het dek. Mu-Lan loopt naar Sjaak als ik besluit te gaan trainen … dat helpt me met nadenken en focussen. Waar zijn wij in beland?
Na enige tijd staat Mu-Lan weer naast me, hoewel ik niets merk van zijn aanwezigheid. Hij probeert mijn vuist, die ik met kracht richting de mast breng, tegen te houden. Mu-Lan krimpt inéén en weet een compliment over zijn lippen te krijgen: “ … owww, je slaat harder dan ik dacht, daar zit veel kracht achter”. Wapperend met zijn hand, alsof je de pijn eruit kan schudden, meldt hij dat er post is voor mij, een brief.
'(???) … een brief voor mij?' denk ik nog als ik met Mu-Lan meeloop naar de kapiteinshut waar Sjaak achter zijn bureau zit. Voor hem ligt de aktetas open op tafel met veel papieren en spullen erom heen. In zijn hand heeft hij een brief en die overhandigd hij aan mij. Ik verbreek het onbekende zegel en lees aandachtig de eerste regels, onhoorbaar. '… blablabla … dat je de uiterste discretie bewaart bij het lezen van deze brief …'. Ik zeg Sjaak en Mu-Lan dat ik naar mijn slaapplaats loop om de brief te lezen.
De brief bevat een belangrijke inhoud. Het gaat over de kist en dat deze naar Quimby moet. Ook staat erin waar de kist afgegeven moet worden. Helaas kan ik daar ook nu, net als bij onze vorige missie, niets meer over vertellen want als mijn dagboek in verkeerde handen komt, kan ik de groep, de bemanning van het schip en vele andere mensen hiermee onnodig in gevaar brengen. Er rust een zware last op mijn schouders dat besef ik wel. Ik acht het noodzakelijk dat ik de groep inlicht.
Ik roep de groep bij één in de hut van Sjaak. Ik zeg dat ik de inhoud van de brief voorlopig niet in het geheel kan delen met de groep, maar dat de kist kost wat het kost in Quimby aan moet komen. Ook vertel ik dat de kist beveiligd is door gevaren van buitenaf en dat de buitenwereld niets hoeft te vrezen van hetgeen er in de kist zit. Dit roept bij de groep allerlei vragen op die ik niet kan beantwoorden en ik bemerk dat Sjaak Harry de opdracht geeft het vooral niet na te laten om met zijn vingers aan de kist moet komen. “… als je in de kist kunt komen, mag je van mij alles hebben wat erin zit. Kijken wat er gebeurt als je toch aan die kist zit”, waren de woorden van Sjaak naar Harry.
Dit gehoord hebbende schiet ik uit mijn slof. Ik maak Sjaak heel duidelijk dat die kist onaangeraakt de haven van Quimby gaat bereiken en dat, mocht het zo zijn dat de kist overboord gaat, er nog meer mensen/ elven op de nominatie staan die overboord gaan, de kapitein, Sjaak dus, als eerste. En ja, … dat ruikt naar muiterij maar ik kan het niet over mijn kant laten gaan dat er ondanks de waarschuwing “die kist is beveiligd tegen gevaren van buitenaf”, gespeeld wordt met de gedacht toch die kist te openen. Er staan teveel levens op het spel om dat te doen. Na deze aanvaring met de groep, en Sjaak in het bijzonder hoop ik dat er gehoor wordt gegeven aan de vraag om de kist veilig en onaangeraakt in Quimby op de afgesproken plek af te leveren.
Mag Ilmater “den Groenen Draeck” en diens opvarenden behoeden voor de onwetendheid van zijn kapitein …
Mu-Lan zit er een beetje door maar dat vind ik ook niet meer dan begrijpelijk. Hij heeft vele vragen die voor hem onbeantwoord zijn. Voorlopig ziet het er naar uit dat er ook geen antwoorden gaan komen op zijn vragen. Het enige wat ik voor hem kan doen, op dit moment, is er zijn voor hem … dat zal hem vast goed doen.
Ook ik steven deze ochtend ongemakkelijk over het dek, ik zit met die brief in mijn maag. Ik moet discreet blijven en toch kan ik de informatie uit de brief niet aan de gehele groep onthouden. Misschien dat ik Mu-Lan op de hoogte moet stellen van een deel van de inhoud van de brief. Misschien levert dat Mu-Lan ook wel een beetje verlichting … misschien ook niet. Ik twijfel …
Maar als er iemand recht heeft om te weten hoe of wat, dan is Mu-Lan dat wel. Harry vertrouw ik niet, althans … niet genoeg. Daarvoor ken ik Harry te kort. Sjaak mijd ik ook liever vanwege het vervelende voorval aangaande de kist. Mu-Lan is een goede keuze zo stel ik vast. Hij is net als ik een goede monnik en we streven hetzelfde doel na … het correct afleveren van de kist met inhoud. Ik ga naar Mu-Lan.
Eerst maak ik nog een paar regels van de brief onleesbaar. Dit doe ik niet omdat ik Mu-Lan niet alles wil laten lezen, maar door het hem niet te laten lezen breng ik, denk ik, minder mensen in gevaar. Je weet maar nooit hoe er iets verkeerd kan gaan. Ik vind Mu-Lan leunend tegen de railing, starend over de zee. Samen lopen we benedendeks en ik overhandig Mu-Lan de “aangepaste” brief.
We praten er over en komen tot de conclusie dat we iets moeten doen. Die spullen moeten uit de kist. Maar wie laten we dat doen? Harry … Sjaak … ik weet het allemaal niet meer. Maar Mu-Lan oppert, strak voor zich uit starend “ … Pretty”. … Pretty … waarom heb ik daar niet aan gedacht? Een glimlach verschijnt op mijn mond. Natuurlijk … Pretty, hoe simpel kan alles toch zijn.
Pretty is het meisje van de staakstraf. Die heeft ze moeten uitvoeren in het klooster bij Mu-Lan. Mu-Lan heeft haar de taak van vegen geleerd, een nobele bezigheid in zijn orde. Althans dat is wat ik er steeds uit begrijp. Mu-Lan veegt hele dagen en kan er vol trots over vertellen. Daar komt bij dat iemand als Mu-Lan binnen een orde best een hoge functie zal hebben. Maar Pretty ken ik eigenlijk niet zo goed, ik heb niet zoveel contact met Pretty maar Mu-Lan verzekerde mij dat ze haar hart op de goede plek heeft. Laten we daar maar vanuit gaan. Pretty … jah precies.
Maar ons gesprek wordt verstoord door Rob. Die komt melden dat er een Tree Aam, onder de vlag van Quimby, heeft “ge-ahoyd”. Dus …? Of ik even wilde terug ahoy’en, ik was tenslotte scheepsaccountant … wat dat ook maar moge zijn. Iets met geld verzekerde Rob mij en daarmee de hoogste in rang na Sjaak. En waarom Sjaak dat dan niet deed? “Ziek mevrouw”, stelde Rob en verliet het ruim om weer bovendeks te gaan. Ziek? Ernstig? … Hallo? Een zieke kapitein, dat kan er nog wel bij denk ik als ik opsta van het bed.
Boven aangekomen even terug geroepen dat alles OK was en dat we naar Quimby moesten. De kapitein van de Tree Aam beschikt over informatie de Ahmed Smith aan boord moest zijn. Mijn hart sloeg over … wat is dit? Hoe weet deze kapitein dat? Wat moet hij van ons? Gaat dit allemaal wel goed? …Ik knijp de railing zowat fijn maar laat niets aan de anderen merken. Ik meld dat hij helaas een zeemansgraf heeft gekregen omdat we onderweg op wat problemen waren gestuit. “ … en het pakket?” was de vraag die retour kwam. “Gehavend maar veilig”, antwoord ik, na eerst drie keer angstvallig de groep rond te hebben gekeken.
De kapitein van de Tree Aam verzoekt ons met hem op te varen, onder escorte naar Quimby …
In de tussenliggende dagen gebeurt er weinig, ik train wat en steek vaak een oogje achter de deur bij Sjaak. Hij is echt vreselijk ziek. Hij is nauwelijks in staat ook maar iets te doen. Hij eet slecht en drinkt nog slechter. Ik hoop maar dat daar snel verandering in komt. Ik voel me schuldig. Des te meer ik over onze aanvaring nadenk, des te meer komt er bij mij berouw. Misschien zit Sjaak er ook wel mee in zijn maag en is hij daarom zo ziek? Voorlopig moet ik maar hopen dat hij snel weer beter wordt en ik moet helpen hem weer beter te krijgen.
Op de ochtend van de 21e reisdag varen we de haven van Quimby in. Een enorme mensenmassa staat op de kade om ons te verwelkomen. Een erehaag van soldaten in glanzende harnassen, gehuld in verschillende mantels staat ook op de kade. Ik word er een beetje stil van. Waarschijnlijk omdat er ik helemaal niets van begrijp.
Als we de loopplank op de kade schuiven, komen er een aantal mannen, in het zwart gekleed en met hoge hoeden, aan boord. “We willen graag de kist met Tsaar Boris III in ontvangst nemen Vrouwe”, zo stelt de man die, naar ik vermoed, grafdelver is. Ik vraag discreet om een lijkwade “… de kist is nogal zwaar beschadigd ziet u … onderweg tegen wat weerstand gelopen. Waarvoor overigens mijn welgemeende excuses”. Antonnie, ook een grafdelver, wordt weggestuurd om een lijkwade te halen. Ik realiseer me dat de spullen nog steeds in de kist zitten. Ik meld dat ik even benedendeks ga om de goede afhandeling in gang te zetten.
Beneden meld ik aan Mu-Lan en Harry, Pretty is in geen velden en wegen te bekennen, dat de drie items als de gesmeerde bliksem uit die kist moeten anders gaat alles goed verkeerd. Ik kan mezelf wel ik weet niet wat aan doen … daar hebben we 17 dagen de tijd voor gehad. Ik ben het glad vergeten met al die zorgen over Sjaak en zijn ziekbed. Harry weet de ruimte snel te vinden echter zijn attributen waarmee hij veel werkt vormen een bottelnek. Hij kan van alles niet vinden. Ik word een beetje zenuwachtig en besluit iets anders te gaan doen dan Harry op de vingers te kijken. Bovendeks dan maar.
Na enige minuten stormt Mu-Lan het dek op. Ik blijf stokstijf staan en kijk over de kade. Ahhh’s en ohhh’s komen van de kant van het publiek. De grafdelvers zeggen niets maar kijken héél verbaasd. De baas van de grafdelvers besluit er bij te gaan liggen. Dit gaat helemaal verkeerd. Mu-Lan realiseert zich dat hij thans op de verkeerde plek is en rent als een dolle stier het ruim weer in. Ik moet iets doen … maar wat? Eerst maar eens de grafdelver op zijn benen zetten. Ik bied hem mijn verontschuldigingen aan en … op dat moment komt Antonnie met de lijkwade eraan. De lijkwade neem ik in ontvangst en breng deze benedendeks. Tijd is vandaag niet aan onze zijde zo lijkt het.
Ik geef de lijkwade aan Mu-Lan en het schiet ineens door mijn hoofd. Excuses … ik moet excuses maken bij de Tsarenfamilie die ook op de kade staat. Dat geeft weer even tijd. Ik ren bovendeks en verzoek de grafdelver mij in staat te stellen om onze excuses aan te bieden aan de Tsarenfamilie. De man bekijkt me en zegt “maar Vrouwe, daar bent u niet op gekleed”. Niet gekleed? Ik heb niet anders dan dit. Ja, wel schoner … maar niet anders. Een glimlach op mijn mond verschijnt als ik besef dat dit wel héél goed uit komt. Weer wordt Antonnie weggestuurd. Dit maal voor een jurk. Ik in een jurk … dat is de eerste keer besef ik me.
Enige tijd later, als ik me in de jurk heb gehesen, waarvan ik vind dat het accent wel heel erg op mijn borsten ligt, stapt de Tsarenfamilie aan boord van “den Groenen Draeck”. Ik ontvang ze in de kapiteinshut. Sjaak heb ik ondertussen benedendeks laten brengen en in een hangmat neer laten leggen. Eén van de vrouwen uit het gezelschap stelt zich voor als Catharina de Sioen. Ze vraagt om onderhoud met “de-jongeman-die-aan-dek-liep”. “Mu-Lan” zeg ik, “ja, natuurlijk, die kunt u spreken”. Ik verzoek Rob om Mu-Lan te laten halen. Als Mu-Lan na enige tijd verschijnt, verontschuldig ik me en ga benedendeks.
De items zijn eruit weet Harry me te vertellen en de kist staat keurig netjes onder de lijkwade in het ruim. Gelukkig, dit hebben we gered. Ik ga weer naar de kapiteinshut en zie dat Mu-Lan deze net weer verlaat. Ik klop hem in het voorbij gaan zacht op zijn schouder. Ik zeg tegen de grafdelver dat de kist klaarstaat in het ruim en dat deze in ontvangst genomen kan worden. Catharina zegt nog dat we vanavond op het banket in het kasteel verwacht worden. Een banket ter ere van Tsaar Boris III.
Weer worden we in nieuwe kleren gehesen en wéér heb ik het idee dat mijn borsten wel heel erg benadrukt worden. Wat hebben die mensen daarmee? Is dat status of zo? Ik voel me er niet gemakkelijk in en ben zelfs een beetje verlegen als ik met sjerp (ook die moest ik om vanwege het feit dat ik ambassadrice van onze orde ben) mezelf toon aan mijn reisgezellen. … ze zeggen niets, maar zien alles … dat moet wel! ’s Avonds komt er een koest voorrijden en deze brengt ons naar het kasteel.
Een enorm banket is aangerukt ter ere van Tsaar Boris III en … we krijgen zelfs nog een officiële aankondiging bij de deur. Ik voel me hier echt niet thuis … het kan en mag wat mij betreft allemaal wel wat minder. Ik klets wat links en rechts en kom ook in contact met ene Adrianus Melchior, de raadsheer van de huidige Tsaar. Hij kende Tsaar Boris III goed en de Tsaar beschouwde hem als een persoonlijke vriend. Ik praat nog wat over koetjes en kalfjes met hem als ik Mu-Lan over de galerij naar een deur zie lopen. Ik verontschuldig mij en ga Mu-Lan achterna.
Als ik voor de grote glazen balkondeuren sta zie ik Mu-Lan op het balkon staat te praten met een vrouw die ook in het gezelschap was aan boord van “den Groenen Draeck”. Haar ken ik niet maar ze moet een voorname vrouw zijn. De vrouw is opvallend mooi en zoals ik waarneem “zeer gecharmeerd” van Mu-Lan. Mu-Lan ook van haar … ik wend mijn hoofd af. Ik krijg een vreemd gevoel van binnen … ik kan wel door de grond zakken, ik voel me eenzaam en verlaten. Ik loop de trap weer af de zaal in …
Even later begint er een ceremonie en pijnlijker wordt het ondragelijke gevoel als ik Mu-Lan samen met de vrouw gearmd mee zie lopen het familiegraf van de Tsarenfamilie in. Ik wil weg, dit hoef ik niet … dit doet te veel pijn. Ik besluit, nadat de gehele Tsarenfamilie voorbij getrokken is, om naar mijn kamer te gaan. We blijven overnachten op verzoek van de familie. Op mijn kamer heb ik moeite mijn frustratie, woede en verdriet te onderdrukken. Waarom doe je dit Mu-Lan … waarom?
Als ik op bed lig, blijft de hele balkonscène en ceremonie door mijn hoofd spoken. Ik besluit een stuk door het kasteel te lopen. Mu-Lan, die bij mij op de kamer slaapt, in bed zelfs, is er ook nog niet weer. Zal hij nog steeds bij die vrouw zijn? En waar is hij? In haar vertrekken? Oh mijn God … Mu-Lan … mijn Mu-Lan!!! Tijdens mijn wandeling door het kasteel beginnen er steeds meer gedachten te rijzen en het liefst zou ik zijn naam willen schreeuwen, rennen … rennen en schreeuwen, in de hoop dat hij me hoort en naar me toe zal komen … als ik hem plotseling, samen met een lakei, tegen kom. Ik laat hem niets merken en vraag de lakei waar ik Sir Calion de Pluton kan vinden. Deze wijst me de weg. Ik wens Mu-Lan een goede nachtrust en vervolg de gang die de lakei mij gewezen heeft.
Ik kom aan bij een hek en de sergeant van de wacht staat me te woord. Hij zegt dat de Commandant van de Wacht thans ligt te slapen. Als ik aandring op urgentie, loopt hij weg om mijn verzoek ingewilligd te krijgen. Enige momenten later opent hij het hek en begeleidt mij naar de vertrekken van de Commandant. Ik voel me opgelaten, wat zal deze sergeant van mij denken … dat ik de Commandant het hof kom maken? Ik probeer mijn decolleté te bedekken met mijn handen en de bontkraag van mijn jurk. Nog nooit heb ik me zo vreemd gevoeld …
De Commandant is een vriendelijke man en is bereid mij te woord te staan. Toch voel ik me niet op mijn gemak. In de kamer van een wildvreemde man … daar kom ik nooit. Het ongemakkelijke gevoel wordt erger als ik de man vanuit een zijkamertje zie komen met een ontbloot bovenlichaam … ik probeer zo goed en zo kwaad uit te stralen dat ik niet kom voor vleselijke intimiteiten. Ik wend mijn hoofd af naar de grond, het schaamrood op de kaken … ik wil het liefst weer weg, ver weg, alleen … helemaal alleen en huilen. Het gesprek verloopt stroef en ik verlaat zijn kamer zonder enige afspraak om elkaar te treffen aangaande onze opdracht.
Mu-Lan ligt op bed als ik terugkom op de kamer. Ik ga op de rand van het bed zitten … wat ga ik doen? Het is een tweepersoons bed … ik moet het nu doen. Ik kleed me uit en kruip dicht tegen Mu-Lan aan. Echter, hij is niet van mijn avances gediend en verlaat het bed om ergens onder een bureau te gaan liggen. Het is mij allemaal ineens heel duidelijk … hij heeft haar. Ik slaap deze nacht heel slecht.
In de ochtend besluit ik de confrontatie aan te gaan. Ik ga rechtop zitten in bed en bedek met de satijnen lakens mijn naakte lichaam. Ik vraag wat hij gedaan heeft bij die vrouw. “Met Agneta … gepraat” beweert hij. ‘Agneta, zo heet ze dus … pff, stomme naam’ denk ik. “… en waar heb je dan met haar gepraat” vraag ik nog. Ik voel me net een dom gansje. “Op haar kamer …” en nog voor hij zijn zin heeft afgemaakt gooi ik mijn gezicht op mijn kussen ‘gepraat op haar kamer, dat zal wel’ mompel ik nog. Woedend ben ik, echt woedend. Ik besluit me weer op te richten en met vlammen in mijn ogen durf ik Mu-Lan te vragen waar hij mee bezig is. Waarom hij dit doet en of hij dat wel eens uit zou kunnen leggen.
Mu-Lan staat met zijn rug naar mij toe dus mijn gelaatsuitdrukking ontgaat hem geheel. Lauwtjes antwoord hij “natuurlijk, aan de ontbijttafel met een kopje thee”? “Wil jij dit in het openbaar bespreken”, vraag ik. “Ik heb geen geheimen Catelyn, … kom op aankleden … nu”. Wel heb ik ooit … waar haalt hij het lef vandaan. Ik grijp mijn kleren en houd Mu-Lan in de gaten. Eén blik op mijn lichaam … en er zwaait wat … de snotaap. Meneer ligt zijn vleselijke lusten te botvieren met een dame van stand en het slaat meneer gelijk hoog in de bol … tsss. Met vinnige passen en de schoenen met hakken nog in de hand, verlaat ik de slaapkamer, voor Mu-Lan uit naar de ontbijtzaal. Mu-Lan zal nu toch wel gemerkt hebben dat ik kwaad ben.
In de ontbijtzaal vertelt hij over Agneta, Catharina en Diana … meerdere vrouwen in het spel dus. Ik hoor alles aan, ik zeg niets en ben heel hard bezig om mijn woede te onderdrukken. Beseft hij wel dat ik me enorm gekwetst voel? Dan komt Harry de ontbijtzaal in, ons gesprek eindigt.
We bespreken dat we terug gaan naar de boot. Want Mu-Lan heeft iets mede te delen aan de groep. Komt dan eindelijk het hoge woord eruit? Waarom vertelt hij dat dan niet eerst aan mij? Ik voel me zwaar beledigd en ik ben teleurgesteld, kwaad en gefrustreerd. Ik wil hier weg, terug naar Kalt en dit ellendige Tsarendom nooit meer zien.
Aan boord van het schip verteld Mu-Lan dat ook hij een brief heeft en dat we onze zaken hier snel af moeten handelen. Onze levens zijn niet veilig hier in Quimby. Ik lees de brief voor aan iedereen met toestemming van Mu-Lan. Het handschrift is heel warrig en ik verspreek mij per ongelijk een paar keer. Het enige wat Mu-Lan zegt, zichtbaar geïrriteerd “jullie nemen deze brief gewoonweg niet serieus”. …pardon? Waar heeft hij ineens last van? Komt dit door zijn liefde voor Agneta?
Ter overmaat van ramp gaat meneer ook nog even de brief die aan mij gericht was uit de doeken doen. Ik heb het gehad met Mu-Lan … en nu ziet hij mijn woede … eindelijk dring ik door tot hem. Ik zeg helemaal niets meer gedurende de hele ochtend. Alles en iedereen is aan het trekken en vissen, hoe, wat, waar, wie, wanneer met betrekking tot de drie items en onze opdracht … maar ik verwijs ze allemaal naar Mu-Lan, die houdt toch zo van praten!!!
Mu-Lan verlaat in de middag samen met Harry het schip om handel te drijven met de lokale bevolking hier. Ik kijk nog even bij Sjaak om de deur en zie dat hij lekker ligt te slapen. Hopelijk gaat het morgen alweer wat beter met hem. Dan besluit ik Pretty het verhaal te vertellen van de brief en dat wij haar gisteren niet konden vinden om de items uit de kist te halen. Ik zeg dat het me spijt dat ik haar niet eerder heb betrokken in het geheel. Ze begreep het en ze maakte er geen punt van. Ik ben blij dat de lucht met Pretty geklaard is. We besloten de drie items te zoeken en we vonden er twee in de keuken. We hebben de twee items veilig weggeborgen.
Het werd al schemerig en het was mistig toen een vreemde man voor onze loopplank stond. De man, gekleed in oliejas en met een hoed met grote rand, gewapend met een zware kruisboog die over zijn rug hing, stelde zich voor als Maarson M.. Hij vertelde ons over ondoden, vampiers en weerwolven die hier ’s nachts ronddoolden door de stad. Hij heeft een perkament aan de mast gehangen met één rune erop, dit zou ons beschermen tegen “de nachtelijke dolers”. Na dit onderhoud zijn Pretty en ik benedendeks gegaan, kaarten in het afgetimmerde gedeelte.
Harry kwam een uurtje later aan boord, hij weet niet dat wij hier ook zijn en … hij liep gelijk naar de keuken. Hij zag gelijk dat er gezocht was naar de items en ook dat er twee ontbraken. Hier vanuit het afgetimmerde gedeelte kun je de keuken goed zien, de kaarsen hadden we al uit geblazen. Maar waar is Mu-Lan … ?
Na een tijdje besluit Pat te gaan zoeken naar Mu-Lan. Ik besluit niet mee te gaan omdat ik de avond hiervoor ook al slecht geslapen heb vallen mijn ogen bijna dicht. Ik kruip in de hoek van het bed, de scheepswand en de afgetimmerde wand, die het ruim van het schip scheidt met het afgetimmerde gedeelte. Het rustige schudden van de boot op de golfjes in de haven, het klotsen van het water tegen de boot, de rustige roep van een meeuw in zijn vlucht … Ik trek de deken over me heen en laat de realiteit plaats maken voor mijn dromen …
Catelyns droom:
…het belooft een mooie dag te worden als ik uit mijn huis stap om me eens niet met mijn dagelijkse bezigheden te bemoeien. De zon staat aan de hemel, er waait een koele bries door de straten van het dorp waar ik ogenschijnlijk woon. Géén sneeuw of ijs maar bomen die bloesems dragen … de wind speelt haar onverstoorbare spel met wat bloesembladeren. Er spelen kinderen in de straat en een meisje van een jaar of 5, rent op me af. Haar haar is blond en gebonden in een lage staart. Ze kent me, ze spreekt me aan. Ik ga door mijn knieën en til haar van de grond. Ik haal een paar los wapperende haren uit haar gezicht. “Wat zie jij er weer mooi uit vandaag Esther” zeg ik. “Wat ga je doen Catelyn”? vraagt ze. Haar ogen zijn helder blauw, het diepste blauw dat ik ooit heb gezien. Een poel van kinderlijke onbedorvenheid en eerlijkheid. “Ik ga naar de Oude Eik” antwoord ik, “ik heb een afspraak”. Haar ogen worden groter en er verschijnt een lach om haar mond, “jah ..”? vraagt ze. Haar vraag en mimiek wekken de suggestie alsof mij iets gelukt zou zijn. Resoluut draait ze haar hoofd naar haar vriendinnetjes op straat. “… ze heeft een afspraak bij de Oude Eik” roept ze naar de andere meisjes. De rest van de meisjes komen nu ook naar mij, blijkbaar nieuwsgierig naar wat ik nog meer te vertellen heb. Een oude vrouw, die in een stoel in haar tuin voor haar huis zit, slaat alles gade. Als ik Esther op de grond zet en haar een aai over haar hoofd geef, beginnen alle meisjes te roepen “Catelyn is verliefd, Catelyn is verliefd …” en rennen weg. Ik kijk de kinderen na met een brede glimlach op mijn gezicht. Als ik naar de oude vrouw kijk zie ik dat ook zij een glimlach op haar mond heeft. Ik open het hek van haar tuin en loop op de vrouw af. “Hoe is het met u, Mathyl”?, vraag ik als ik het hek achter me weer sluit. “Ach, ik word ouder en alles gaat minder gemakkelijk als vroeger, maar zolang er nog mensen zijn die zo af en toe een praatje komen maken, ben ik gelukkig” zegt de vrouw. Ik ga voor haar op de grond zitten en de vrouw geeft me een aai over mijn wang. “Het is goed te om te zien dat je gelukkig bent Catelyn” zegt Mathyl. Ik pak haar hand en wrijf erover. De hand is beschadigd door een leven lang hard werken. Wie weet hoeveel monden er door deze hand zijn gevoed, hoeveel wonden er door deze hand zijn geheeld. Ondanks de leeftijd en de beschadigingen is dit een mooie hand. Zorgzaam, dat zie je in één oog op slag. Met haar andere hand tilt ze mijn kin op waardoor ik haar recht in het gezicht aankijk. “…en wie is de gelukkige”? vraagt ze mij. Ik glimlach wat verlegen en zeg, “dat weet iemand als u allang Mathyl, we denken allebei aan dezelfde persoon, dat weet ik zeker. Maar …ik weet het allemaal niet meer zo goed” stamel ik. Ik kijk weer naar de hand die ik nog steeds vast heb, “… tot voor kort was voor mij alles nog duidelijk en helder maar sinds die Annet van Henegouwen hier in het dorp haar intrek heeft gedaan ben ik niet meer zo zeker van zijn liefde voor mij”. Ik richt mijn hoofd op en kijk haar vragend aan. Ze glimlacht en veegt een traan van mijn wangen. Ik druk met mijn hand haar hand steviger tegen mijn gezicht. Mijn tranen krijgen de vrije loop. “Kom, kom, … je weet best wat je moet doen. Vertel hem wat je voor hem voelt”, zegt Mathyl als ze mijn hoofd op haar schoot legt en mij door mijn haren streelt. “Als hij beweert dat hij meer voor Annet voelt, dan weet ook jij waar je aan toe bent”. Haar schoot voelt veilig en geborgen en ik weet dat ze hier de waarheid spreekt al is de uitkomst misschien harder dan ik hoop. Dan tilt ze mijn hoofd weer op, pakt deze met beide handen vast en zegt: “Geniet Catelyn, de herinnering aan de mooie dagen zal je warmen in koude dagen. Het is niet goed om mooie dagen te laten overspoelen door zwarte gedachten. Vecht voor hem …”. Ik knik bevestigend omdat ik gewoonweg weet dat ze gelijk heeft, ik moet me niet laten leiden door zwarte gedachten. “Draai je hoofd in de zon en de schaduw zal achter je vallen”, zegt Mathyl. “Ja”, zeg ik als ik mijn tranen uit mijn gezicht wrijf, “u hebt gelijk, ik zal uw wijze adviezen ter harte nemen. U bent een wijze vrouw”. “Dan heb ik hier nog een wijze raad; schiet op, … een jongeman die je niet meer helder laat denken, moet je niet laten wachten”, zegt ze met een vrolijk gezicht. Ze weet weer een lach op mijn gezicht te toveren. “Dank je mam, dat had ik nodig”, zeg ik als ik opsta en richting het hek loop. Halverwege het tuinpad sta ik even stil, draai me om en ik kijk Mathyl aan. –Dank je mam …?- denk ik. Mathyl glimlacht en knikt een heel klein knikje alsof ze zegt –graag gedaan dochter -, dan valt mij op dat ze mij met haar hand maant om verder te gaan, op te schieten. De Oude Eik is een paar minuten lopen, maar ik ren, ren alsof mijn leven er vanaf hangt, en al snel tref ik mijn geliefde daar, zittend op een kleed in de schaduw van de Oude Eik. Ik ga naast hem zitten en maak aanstalte hem te zoenen. Een innige kus, vol vuur en oprechte liefde, zijn armen veilig om mij heen. Dan bemerk ik de zonnestralen die, door het dichte bladerdek heen, toch nog weten te spelen met mijn haar en mijn gezicht weten te warmen. Ze doen mij beseffen dat er achter mij een schaduw valt …
Dan word ik wakker, ik hoor stemmen op het dek en aan de kade. Lichtelijk geïrriteerd vanwege het onderbreken van mijn nachtrust, sta ik op om degene die op dek en aan de kade staan tot rust te manen. Ik ga de trap op om aan dek te komen en ik bemerk dat Pretty terug is. Ik kijk Pretty aan en naar de groep g(h)asten, 12 stuks, die Pretty aan boord van het schip wil uitnodigen om hier “verder” te feesten. Maar, zegt Pretty, ze hebben nogal problemen met dat papiertje daar aan de mast.
Ik kijk naar de groep op de kade. Ze zien er meer dood uit dan levend en ik besef dat het papiertje met de rune haar werk doet. Maarden M. von Kraken heeft dus niet gelogen. Ook Harry komt nu bovendeks, met midnight snack, en kijkt verbaasd rond. Pretty gaat benedendeks een toorts halen om het briefje, wat voor haar te hoog hangt, weg te branden. Dan kunnen zijn g(h)asten, rustig aan boord komen. Pretty draait zich om om een toorts te halen en ik zie dat ze een grote gapende wond heeft op haar rug. Dit zijn niet de g(h)asten die je aan boord van je schip wil hebben. Harry heeft blijkbaar hetzelfde idee als ik. “Ik zorg dat die niet met toorts en al naar bovenkomt”, zegt Harry. “En als dat haar wel lukt, moet ze nog door mij”, stel ik. En daar zal je haar hebben … Pretty met toorts.
Harry rent naar Pretty en weet de toorts in één handige beweging van Pretty weg te nemen, waarbij Pretty komt te vallen. Ze staat op en probeert de toorts weer van Harry af te pakken. Ik besef dat die twee wel even bezig zijn en dat Pretty de mast nog lang niet heeft bereikt met de toorts. Ik ga de loopplank binnen halen. Ik bemerk dat er van de kade geen poging ondernomen wordt om de loopplank te laten liggen en haal deze dus zonder enig probleem binnen. Dan hoor ik een aantal harde bonken. Ik zie dat Harry nog alleen bovendeks staat, met toorts. Een hard geschreeuw en gevloek vanuit het ruim doet mij beseffen dat Pretty via de trap naar beneden is gevallen.
Harry springt achter haar aan en schreeuwt “als je nu niet stil bent, dan ben ik genoodzaakt je stil te laten worden”. Hoewel ik nu het liefst ook benedendeks ben om een en ander niet uit de hand te laten lopen, besef ik ook dat er nog altijd 12 g(h)asten op de kade staan die maar al te graag hier aan boord komen. Wijselijk blijf ik bovendeks, beneden is alles ineens rustig. Ik zie het gezicht van Harry uit het luik komen en vraagt of ik even kan helpen. Ik kijk weer naar de kade … leeg. “Euhm …, ja natuurlijk, die g(h)asten zijn ineens verdwenen dus het lijkt me dat ik wel even kan komen helpen”, zeg ik. “Hoezo, in één keer verdwenen” vraagt Harry, “alsof ze opgegaan zijn in lucht zeker”. “Ja, zoiets” zeg ik als ik naar Harry loop.
Beneden tref ik Pretty liggend op de vloer aan. Harry vertelt me dat hij genoodzaakt was om Pretty met de toorts een klap te geven om haar stil te krijgen. We tillen haar in het bed waar ik net uit kwam. We verbinden haar wonden die ze aan haar rug heeft. Vreemd, héél erg vreemd. En waar is Mu-Lan? Paniek slaat mij om mijn hart. Welk lot staat Mu-Lan te wachten nu hij alleen buiten op straat is? Ik besluit de rest van de nacht te slapen tegen de mast, Harry hangt zijn hangmat voor de deur bij Pretty. Mocht Pretty wakker worden en de deur open doen, merkt Harry dat gelijk. Zo breekt de ochtend aan.
’s Ochtends ben ik vroeg wakker, de eerste vissersboten komen terug in de haven en de meeuwen weten hun weg met veel gekrijs te vinden naar de visafslag. Een snelle controle over het schip doet mij beseffen dat Mu-Lan nog steeds niet aan boord is. Gefrustreerd en bezorgd besluit ik maar te gaan trainen op de mast. Ik laat me helemaal gaan … dat zal later blijken.
Ondertussen is de gehele bemanning van “Den Groenen Draeck” wakker geworden door mijn harde slagen en trappen tegen de mast. Blijkbaar laat éénieder mij begaan en gaat iedereen over tot de dagelijkse routine. Ik krijg van dit alles weinig tot niets mee. Niemand spreekt mij aan of komt zelfs bij mij in de buurt. Rond het middaguur sta ik nog steeds te trainen (althans ik heb het idee dat ik dat doe). Ik murmel onverstaanbare woorden maar “Mu-Lan” schijnt duidelijk door te komen en de daarop volgende trap of stoot wordt gemaakt met een krachtexplosie.
Zelfs als Mu-Lan aan boord komt, heb ik dit niet door. Héél ver weg hoor ik een stem … -Ik ben op niemand kwaad behalve op mezelf … en ik wil mijn droom terug … mijn droom, die moet waarheid worden en daar moet ik aan werken – hou ik mezelf voor. “Mu-Lan” en mijn laatste stoot doet het hout van de mast klagen als nooit tevoren waardoor ik besef dat de mast voldoende te lijden heeft gehad voor vandaag.
De realiteit slaat in als hamerslag op mijn hoofd. Ik zie dat de touwen om de mast rood gekleurd zijn van mijn bloed. Mijn vuisten liggen geheel open en doen mij beseffen dat mijn training voor vandaag veel te intensief zijn geweest. Ook mijn voeten en schenen zijn beurs en branden onder mijn lichaam. Waar ben ik mee bezig geweest? Ik heb zoiets slechts één keer eerder meegemaakt maar toen woonde ik nog in het klooster. Ik was zo in gedachte verzonken dat ik drie gebroken knokkels had en twee gekneusde polsen.
Maar dit is te gek voor woorden, dit is erger dan de vorige keer. Ik besef dat de situatie met Mu-Lan aan mij vreet, de gieren van het kwaad zitten in mijn hoofd en voeden zich met mijn zwarte gedachten. Dit moet stoppen … ik wil dat dit stopt. Alles en iedereen lijdt onder deze situatie en alleen ik kan die veranderen. Heel stil, voor iedereen onhoorbaar zeg ik: “Dank je Mathyl, voor je wijze raad”. Pas nu, nu ik de naam heel zachtjes spreek besef ik … Mathyl, het woord voor moeder in mijn eigen taal, mijn moedertaal. Met schaamrood op mijn gezicht … hoe kon ik zo dom zijn … draai ik me om.
Dan zie ik Harry staan, samen met Mu-Lan. Ik denk dat ik nu echt in de problemen zit en een norse “ik moet naar het kasteel” gebruik ik om uit deze situatie weg te komen. Maar ik moet denken, mijn gedachten weer helder en puur krijgen. Ik verlaat “Den Groenen Draeck” om ergens in de haven op een tonnetje te gaan zitten. Denken gaat beter zonder mast besef ik na een klein half uur als ik weer besluit naar de boot en mijn vrienden te gaan. Tijd om onze opdracht hier af te ronden en om Mu-Lan te confronteren met mijn gevoelens voor hem.
Als ik aan boord kom van het schip komt Mu-Lan met een emmer water en met een lap het dek op. Ik zeg schijnbaar op gebiedende wijze dat hij in de keuken moet zijn. “…Alsjeblieft?” weet Mu-Lan nog te zeggen. Het komt aan als een klap in mijn gezicht en ik weet dat hij gelijk heeft, hij doet me nu beseffen dat ik me de afgelopen dagen lomp heb gedragen naar hem en de anderen. –…stop hiermee Catelyn, het is genoeg geweest, toon je ware “ik”, die is zachter dan de manier waarop je je nu gedraagt- weer is daar die stem maar nu is die duidelijk, ik weet dat het mijn moeder is. “Zou je alsjeblieft mee willen komen naar de keuken, we hebben belangrijke dingen te bespreken” stamel ik.
Ook Harry en Pretty weet ik zover te krijgen dat ze in de keuken komen. Ik stel voor dat we de volgende ochtend vertrekken naar de geheime ingang naar het kasteel. De drie items moeten we meenemen en voldoende proviand. Harry en Pretty willen zich ook nog bezig gaan houden met informatie over ondoden buiten de stad. Ik vind dit een goed plan, dat geeft mij de tijd om de lucht met Mu-Lan te klaren voordat we gaan beginnen aan de tocht van morgenochtend. Pretty en Harry verlaten het schip direct, er is voor hen veel te doen. Ook voor mij besef ik …
Ik spreek Mu-Lan aan en zeg dat ook wij nog veel te bespreken hebben. “Ja, dat zou wel eens kunnen kloppen” zegt hij. Mijn hart bonkt me in mijn keel waar moet ik beginnen, hoe pak ik dit nou weer aan. Ik vraag naar wat zijn relatie is met Agnetha de Sioen. “Mevrouw Agnetha de Sioen, of Baronnes Agnetha de Sioen”, verbetert Mu-Lan. Hier heb ik dus géén zin aan hè … hij weet drommels goed over wie ik het heb eb hij hoeft me niet op woorden te pakken. Ik zeg dat me deze discussie, ‘mevrouw/ Baronnes’, helemaal niet zint. Mu-Lan blijkt het te beseffen en hij laat het rusten. Ik hoor aan wat hij te zeggen heeft en ik moet hem geloven, omdat Mu-Lan nooit zal liegen tegen mij en ook voor mijn eigen rust, als hij vertelt dat er niets tussen hem en Agnetha is gebeurd.
Na een en ander aangehoord te hebben begin ik een vaag hypothetisch verhaal op te hangen over Pretty, Harry en Mu-Lan, in de hoop dat ik de ware woorden aangaande mijn gevoelens maar niet uit hoef te spreken. Maar Mu-Lan, is ook niet gek en weet de hypothese op een geweldige manier een draai te geven dat ik besef dat hij heel goed door heeft dat het om mij gaat en niet om de hypothese zoals ik hem stel. Sterker nog … hij weet mij pat te zetten. En zijn laatste opmerking, die hij van mij heeft overigens, “… zie de feiten, zoals gepresenteerd, onder ogen. Je ogen hiervoor sluiten kan alleen maar leiden tot frustratie”, komt aan. Ik sta schaakmat. Hij geeft me een kop koffie en zegt, “denk daar maar eens over na, ik ga boven op het dek zitten”.
De mok met koffie waar ik in zit te staren helpt niet om de wijsheid te krijgen die ik graag hebben wil. Ik besluit tot een directe confrontatie, een directe, hele gerichte vraag. Ik sta op en loop ook bovendeks. Ik tref Mu-Lan aan bij de railing van het schip. Hij kijkt uit over het water, de zon zakt bijna in de zee. Ik ga naast hem zitten. Dit is het moment, nu moet ik het doen. “Met wie zou jij dan wel een intieme relatie willen hebben” vraag ik met angst in mijn stem. Het hoge woord is eruit, dat lucht in elk geval op, nu is er slechts de angst dat ik afgewezen wordt.
Ik kijk hem niet aan en staar strak naar de ondergaande zon. Vanuit mijn ooghoeken zie ik dat hij mij wel aankijkt. “Met jouw natuurlijk Catelyn, … maar niet nu”. Een verlegen glimlach van geluk, enige zekerheid en blijdschap komt op mijn gezicht. En in gedachte dank ik mijn moeder –dank je mam, voor je wijze raad-
Als de zon al enige tijd achter de horizon is verdwenen, bemerk ik dat ik het koud begin te krijgen. De gedachte aan mijn moeder sterkt mij en heeft me gedurende deze frisse namiddag en begin van de avond warm gehouden. Het is een vreemde ervaring die ik nog nooit heb gevoelt, althans niet in deze vorm. Ik heb altijd geweten dat mijn moeder over mijn schouder mee heeft gekeken naar mijn doen en laten maar dit is een heftige manifestatie die ik zo één-twee-drie niet kan plaatsen. Ik besef dat ik tijd nodig heb om van alles te verwerken. Ik neem mij voor, op deze bewuste avond dat ik tijd moet nemen voor mezelf en na moet denken over mijn toekomst, … met Mu-Lan. … Hoe zie ik een leven voor me met Mu-Lan? Hmm, nooit echt bij stil gestaan. Ik besluit naar het afgetimmerde gedeelte te gaan om eens flink in mijn eigen “ik” te gaan graven.
Ik gris in het voorbij gaan naar mijn “meditatieruimte” mijn deken mee. Ik nestel me heerlijk in de hoek van de schuit en bemerk dat ook de koffie, die ik mee genomen heb vanaf het dek, knap koud is maar ik drink het wel op. Snel weer naar de keuken om een warme kop te bemachtigen. Gelukkig zorgt Samkin, de kok, voor een constante toevoer van deze heerlijke drank. En als ik hem vraag staat hij mij toe een kop in te schenken als ik er ook maar één inschenk voor hem. Uiteraard.
Ik sta met mijn deken over mijn schouders, leunend in de deurpost van de kombuis. Het eten wat Samkin aan het bereiden is ruikt voortreffelijk. “Stoofpot van zeebaars en garnalen mevrouw”, vertelt hij me met trots. Samkin is in zijn doen en laten een rustige man en eigenlijk heb ik niet veel contact met hem. Het “hallo”, “dankjewel” en “mag ik een kop koffie pakken”, zijn eigenlijk de enige woorden die ik met hem uitwissel als ik hem zie. Ik besluit om even met hem te praten.
Samkin vertelt me over zijn ervaringen die hij heeft opgedaan op de zee. De landen waar hij is geweest, die ik slechts ken uit de Oude Geschriften van ons klooster. Ondertussen kookt en prut hij door met het eten. Ik hang mijn deken aan een haak in het ruim, ik ben vastbesloten Samkin te helpen met het maken van de maaltijd. Ik pak een garnaal en poog deze te ontdoen van haar pantser. Dit gaat me niet goed af maar na wat uitleg bemerk ik dat het een trucje is wat ik snel beheers. Ondertussen keuvelen we verder. Ik ervaar dit samenzijn en deze samenwerking als prettig. Al mijn gedachten over deze queeste, Mu-Lan en de vreemde droom weken van me los. Ik moet dit vaker doen, da’s goed voor me.
Als het koken gedaan is, wordt het in nappen gedaan om naar de bemanning te brengen. Op het gehele schip wordt hard gewerkt wat mij geheel ontgaan is. Ik kijk Samkin vragend aan en beide schieten we enigszins in de lach. Ook Samkin heeft van de drukte niets meegekregen. Ze zijn bezig een heleboel huiden in te laden. Als ik vraag wat er mee moet gebeuren, roept Peter dat het handel is van de kapitein. Waar heeft Sjaak zich nu weer mee ingelaten? Maar goed, het is zijn geld, zijn handel. Ik heb het geld van het klooster weer terug; dat heeft Sjaak netjes terug betaald.
Aan het eind van het ronddelen van de nappen, hou ik er één over. “Wie heeft er nog niet”, vraag ik. Er komt géén antwoord en dan besef ik dat Mu-Lan er wéér niet is. Ik loop terug naar de kombuis en ik twijfel, zet ik de volle nap op het aanrecht of … Ik giet het terug in de grote pan; mijn brein overtuigd onbewust mijn hand. Mu-Lan houdt zich aan de avondklok besef ik … die komt vanavond niet meer aan boord. Ik bemerk mijn actie als de nap half leeggeschonken is, maar ik giet door. Mu-Lan heeft zijn eigen manier om met dingen om te gaan. Ook ik moet mijn eigen weg, naast hem, weten te vinden. Ik pak mijn eigen nap, ga bovendeks en plof neer op een van de trossen. Ik duik midden in een gesprek met Willem, Peter en Imit.
Als de avond vordert en de kruik met Katzjammer rond gaat, worden er veel oude zeemansverhalen verteld, er wordt veel verbeterd in deze verhalen en de ander weet het altijd nog sterker te vertellen en aan te dikken. Maar bovenal wordt er veel, heel veel gelachen.
Het wordt tijd om naar bed te gaan want morgen is het weer vroeg dag. Ik wens Peter, Willem en Imit een goede nachtrust en verdwijn benedendeks. Als ik bij mijn slaapplaats kom, ben ik toch mijn deken kwijt. Ik besluit de deken van Mu-Lan maar te lenen. Zijn geur in de deken geeft me een veilig gevoel en al snel val ik als een blok in slaap.
’s Ochtends op mijn weg naar boven zie ik dat mijn deken vlak naast de kombuis hangt. Klopt, daar heb ik hem neergehangen toen ik Samkin ben gaan helpen gisteren met het eten koken. De deken van Mu-Lan leg ik terug op zijn slaapplek en mijn eigen deken haal ik van de haak om bij mijn eigen spullen te leggen die al klaar liggen om mee te nemen voor onze tocht om de queeste af te ronden. Waaronder hetgeen waarvoor we deze missie in de eerste plaats doen.
Als ik bovendeks kom word ik vriendelijk begroet door Imit die rustig een kopje koffie en een stuk brood staat te verorberen. Ik ga naast hem staan, staren over de kade en neem een slok van mijn koffie. “’t Was gezellig gisteravond” zeg ik. “Dat was het zeer zeker mevrouw” zegt Imit. “Geen mevrouw Imit maar Catelyn. Noem me in godsnaam Catelyn”. Imit kijkt me aan “goed mevrouw” zegt hij en begint vervolgens heel hard te lachen. Ik wil hem een stomp op zijn schouder geven maar Imit duikt weg. Mijn koffie valt deels op het dek door de plotselinge beweging die ik maak. “Oeoeoe” roep ik, “kijk nou wat je doet” en lach met hem mee. We kletsen wat.
Ik draai me om en leun met mijn rug tegen de railing. “Mu-Lan al terug” vraag ik aan Imit. Hij schudt zijn hoofd “nee, nog niet gezien”, zegt hij terwijl hij het laatste stuk brood wegspoelt met koffie. “Maar ik moet aan ’t werk … anders hebben we Rob boos. En dat willen we niet” zegt Imit. Ik hef mijn kop koffie als gebaar van mijn dank voor het korte gesprek. Ik draai me weer om naar de kade.
Twee koppen koffie en vele “op het schip naar de kade, zitten op een ton en op de kade en naar het schip, leunen tegen de railing en staren over de kade” later komt Mu-Lan op een drafje de kade opgelopen. Ik begroet hem met een vrolijke “goedemorgen” als hij aan boord van “den Groenen Draeck” komt. Ik voel me goed en ik bemerk geen spanning bij mij of Mu-Lan. Zal dit de eerste stap zijn in de goede richting? Ik denk het wel.
Mu-Lan heeft iets te vertellen en roept de groep bij elkaar. Hij vertelt dat hij bij Agnetha is geweest vannacht en dat hij veel te weten is gekomen over de manier waarop Quimby met haar voorvaderen omgaat. Als Mu-Lan de naam Agnetha noemt, komt er nu géén gevoel van frustratie boven, geen woede, geen angst. Ik ben trots op mezelf en op Mu-Lan. Ik begin in te zien dat Agnetha voor hem een belangrijke bron van informatie is en dat wij, als groep, op deze manier veel van Quimby en de omgeving te weten komen.
Zo weet Mu-Lan te vertellen dat de dag voor de levenden is en de nacht voor de doden, althans voor de dolende geesten van de doden. Ook vertelt hij over vampieren, ghasten en weerwolven. Uit de Oude Geschriften weet ik dat dit niet mijn vrienden zullen worden. De rust waar Mu-Lan dit alles mee vertelt baart mij zorgen. Dit is vreemd, zulke afspraken maak je niet met elkaar. Het valt mij op dat eigenlijk niemand dit vreemd vindt … weten we wel wat dit betekend? Staat iemand er bij stil? Ik ben in elk geval op mijn hoede en neem alles niet zomaar als “gewoon” en “normaal” aan.
Verder vertelt Mu-Lan over zilveren wapens, Heilige Symbolen, Heilig Water en wapens van koud ijzer die o zo handig kunnen zijn voor de tocht die we gaan maken. Gelukkig dat Sjaak een en ander direct visualiseert door bovengenoemde attributen Mu-Lan gelijk voor te houden. Ik gniffel zacht als ik Mu-Lan stom verbaast naar alles zie staren. -Jah Mu-Lan, Sjaak en Harry doen ook wel wat als jij er niet bent- denk ik en gniffel nogmaals.
Als Mu-Lan klaar is met zijn verhaal gaat iedereen zijn spullen pakken. Omdat ik al klaar ben met mijn eigen spullen inpakken, help ik met de voorraden en de andere gemeenschappelijke benodigdheden. Kort daarop vertrekken we richting de poort van Quimby. Hier regelt Sjaak een koets om naar het kasteel te gaan vanwaar onze tocht verder gaat. Bij gebrek aan ruimte in de koets, voor op de bok en achter op zo’n wiebelbankje, ben ik genoodzaakt om op het dak van de koets te zitten. Onderweg heb ik nog wat behendigheidsoefeningen gedaan … al dan niet verplicht. Best leuk op zo’n glad dak! Het naar binnen rijden bij het kasteel was het hoogtepunt. Plat op het dak en nog vijf centimeter over hebben tussen jou en de stevige muren van het kasteel.
Op de binnenplaats van het kasteel gaat Sjaak in onderhandeling met een paar mensen over hondensledes en honden. Harry wil paarden en een koets … Mu-Lan en ik willen citroenkwasten, dus dat regelen wij wel als Sjaak, Pat en Harry zich bezig gaan houden met het vervoer. ’t Werd een gezellige ochtend in de kroeg samen met Mu-Lan. Uitkijkend over de binnenplaats, Sjaak en Harry zien bekvechten over wat nou het beste idee is, en veel heen en weer lopen, dat doen ze ook.
Als alles geregeld is, we hebben twee hondensledes en 18 honden, en alles is opgeladen, vertrekken wij in de richting van Smolk. Smolk is, voor zover mij bekend, een kleine gemeenschap alwaar we in een herberg onze nacht door kunnen brengen. Mu-Lan geeft het commando aan de honden dat ze moeten gaan lopen. Ik zit op de slee en voor mij op de slee liggen al onze spullen. Achter ons hoor ik Sjaak de honden aansporen … dit wordt een leuke race. En geen van beide menners, Mu-Lan en Sjaak, heeft ook maar enige ervaring met hondensledes. De onderlinge race doet de stemming binnen ons gezelschap stijgen.
Als de avond valt zien wij in de verte Smolk. Het is jammer dat Smolk aan het eind van deze dag ligt, mijn vrienden in zo’n goede stemming te zien is mij zoveel waard.
Als we Smolk binnengaan, vinden we de herberg al gauw. Onze honden worden verzorgd en de spullen worden afgeladen en naar onze kamers gebracht. We ruimen de kamers in en gaan naar beneden en treffen elkaar voor het avondeten. We kletsen, praten en lachen wat af. In het schijnsel van de lampen en van het haardvuur ziet Mu-Lan er nog mooier uit. Af en toe kruizen onze blikken elkaar … dit voelt goed.
’s Avonds als het tijd is om naar bed te gaan besluit Pat nog even bij het haardvuur te gaan zitten. Waarschijnlijk wil zij graag even alleen zijn en over dingen nadenken. Ik knijp haar zacht in haar schouder als bedankje voor deze dag en wens haar, voor straks, een goede nachtrust toe. Op dat moment stuift Sjaak me voorbij en smijt de deur van het slaapvertrek open. Ook ik dacht dat ik wat hoorde maar dacht dat het mijn verbeelding was. Nu ik Sjaak voorbij zie stormen, besef ik dat ik het toch goed had.
In de slaapruimte zie ik dat Mu-Lan met een zwaard Harry te lijf gaat maar hij slaat het zwaard vast in een bedrand als Harry gelukkig over een kist struikelt. Het zwaard dat Mu-Lan gebruikt, ken ik niet en heb ik Mu-Lan nog nooit eerder mee zien lopen dan wel vechten. Dan zie ik een derde figuur in de ruimte, een man in een net pak. Ik vermoed het ergste. Mijn hersenen werken als een bezetene om alles op te halen wat ik ooit over vampieren gelezen heb. Mu-Lan staat onder de controle van dit machtige wezen, ik moet hem daaruit krijgen. Als een pijl uit een boog ren ik op Mu-Lan af.
Mu-Lan glimlacht naar me als hij mij op Harry en hem af ziet komen. Mu-Lan, nog steeds bezig het zwaard uit de bedrand te trekken heeft geen idee wat hem overkomt. Een welgemikte stoot op zijn borstkast doet de lucht in zijn longen verdwijnen. Hij valt achteruit en laat het zwaard los. Ik zie dat hij even wegvalt maar binnen drie seconden slaat hij zijn ogen weer open en snakt naar lucht. –Jah … ik kan het- denk ik. Het is voor het eerst dat ik deze stoot in de praktijk breng. Dit had natuurlijk ook mis kunnen gaan maar ik weet wel wat ik had moeten doen als dat was gebeurd.
Ik moet mijn aandacht op de vampier richten. Harry en Mu-Lan moet ik even vergeten, die reden zich wel. Ik loop richting de vampier om zo tussen mijn vrienden en hem te komen staan. Het wezen hist, knauwt en gromt naar me. Maar ik loop verder als ook de vampier langzaam op mij afloopt. Dan schiet Mu-Lan mij voorbij “Varenblad”, het zwaard van Mu-Lan, twinkelt een groene gloed in het schijnsel van het licht uit de gelagkamer. Dit geeft me een vertrouwd gevoel, dit is de Mu-Lan die ik ken, hem heb ik lief.
De vampier heeft Mu-Lan aan zien komen en doet een stap opzij waardoor Mu-Lan net mist. Achter me hoor ik Sjaak roepen “… ogen dicht”!! Te laat. Een knal en dan een héél fel licht doet de schaduwen in de slaapruimte vervagen. De pijn aan mijn ogen is enorm, de drukverplaatsing doet mij achterover vallen en ik raak daarbij denk ik een bed vol met mijn scheen. Op dit soort dingen ben ik niet voorbereid. Wat overkomt me? Wat is dit?
Ik trek me omhoog en ga op een bed zitten. Ik wrijf in mijn ogen en als ik weer iets van zicht heb, verplaats ik mijn handen naar mijn scheenbeen. Na twee minuten heb ik mijn zicht terug maar zie ik de vampier niet meer. Ik kijk verder rond, Harry en Mu-Lan staan verdwaast in de kamer en Sjaak maakt een vreugdedansje daarbij de woorden roepend “wow, zagen jullie dat, zagen jullie dat”. “Euh ja, mijn ogen zijn er net van hersteld, het staat op mijn netvlies gebrand zeg maar”, weet ik uit te brengen. “Zat in die kist van mij”. Sjaak heeft een magische kist … oh mijn God!!!
Ik ga naar bed, morgen vroeg weer op om door te reizen naar Oken onze tweede stop op onze reis.
Als ik ’s ochtend wakker word, is iedereen nog in diepe slaap. Ik heb slecht geslapen vannacht. In wat voor vreemde omgeving ben ik in godsnaam beland? Vampieren in de slaapruimte bij Mu-Lan, twee dagen geleden aan boord van “den Groenen Draeck” 12 wildvreemde g(h)asten die met Pat mee willen. Het wordt me allemaal een beetje te gortig. En nog steeds vinden mijn vrienden dit normaal aan het (slaap-) gedrag te zien en te horen. -IK VIND DIT HELEMAAL NIET NORMAAL … BEN IK DE ENIGE OFZO? ZIET DE REST DIT DAN NIET?- denk ik.
Pfff… misschien wil ik gewoon terug naar Kalt en duurt me dit alles gewoonweg te lang, misschien is dit niet mijn ding of misschien is het wel alle indrukken die ik opgedaan heb. Ik zal in elk geval blij zijn als ik weer in Kalt ben, mijn eigen bedje, mijn zusje in de buurt. Het spreekt me nu wel heel erg aan de gedachte aan mijn zusje. Heel zacht begin ik te huilen. Wie weet zie ik haar nooit weer terug. Dit avontuur wordt mijn dood. Dat weet ik, dat voel ik aan de omgeving om me heen … ondoden. Wie, in onze groep, heeft daar nou écht kaas van gegeten?
Na een klein half uurtje ga ik uit bed en kleed me aan. Ondertussen worden ook Sjaak en Pat wakker. Als ik aangekleed ben loop ik door de gelagkamer direct door naar buiten. Ondertussen bestel ik een kop koffie aan de bar en neem deze mee. Ik ga onder de veranda staan … de frisse ochtendlucht doet me goed.
Als ik na een half uurtje weer binnenkom, zit iedereen al aan de ontbijttafel en ik schuif rustig aan. Iedereen heeft wonderwel goed geslapen en er wordt geen woord gerept over het voorval van gisteravond. Ik blijf het toch echt héél vreemd vinden maar goed, ik wil niet te achterdochtig overkomen en als “daar heb je haar ook weer met haar doemdenkerij” te boek staan. Ik houd me voorlopig maar even stil. Wie weet komt het er vanavond of morgen wel van. Ik heb er nu ook geen zin aan.
Na het ontbijt pakken we onze spullen weer op de reeds bespannen sledes en vertrekken we naar Oken. De stemming is minder goed dan gisteren, ik denk dat het voorval van vannacht zijn weerslag heeft op de groep. Tegen de avond bereiken we veilig Oken. Oken is een soort van burchtachtig iets. Mu-Lan herkende het gelijk als een versterkte hoeve. De hoeve heeft een paar bijgebouwen die dienst doen als stallen. De honden worden voorzien van water en eten en ook wij schuiven aan tafel voor het avondmaal. Een uur na het eten zeg ik dat ik naar bed ga omdat ik vannacht slecht geslapen heb. “Jah, oh nee, ik niet”, “Nee, ik ook niet”. Maar géén woord over het voorval … nog steeds niet. “Ik ben moe, ik ga slapen”.
Ik slaap samen met Pat op kamer XII. Ik hoop maar dat vannacht alles rustig is. Al gauw val ik in slaap.
Catelyn’s 2e droom:
…flarden mist bewegen langzaam over de grond. Mijn witte jurk is aan de onderkant nat. Drassig is het pad waarop ik loop. Verdwaast en angstig kijk ik om me heen. Vreemde onheilspelende geluiden maken me schichtig. Géén mens te zien, alleen de mist … Als ik aankom bij het meer wordt de mist dunner. Ik zie een oude dode eik vooroverhellen richting het meer. Daar bij die eik, staan mijn vrienden te wachten. Ik zie ze bezig met twee boten voor de overtocht naar de andere kant van het meer. Ik vertraag mijn pas als ik besef dat ik bijna bij mijn vrienden ben. Daar ben ik veilig. Ze zijn te druk met de boten en zien mij niet aankomen. Plots verschijnen er drie gedaantes bij de eik. Vanuit het niets. Ik moet mijn vrienden waarschuwen en ik probeer te schreeuwen. Ik schreeuw zo hard ik kan maar er ontsnapt geen lucht uit mijn longen. Het is alsof mijn keel dichtgeknepen wordt. Vanuit de mist rolt een demonische lach binnen gelijk de donder van het onweer. Ik besluit te rennen, mijn vrienden …ze zijn in gevaar. Maar wat ik ook doe, ik kom geen pas dichterbij. Ik moet, … ik wil, … mijn vrienden. Heel langzaam merk ik dat ik uit de onzichtbare greep om mijn lichaam kom. Langzaam kom ik dichter bij mijn vrienden. De drie gedaantes zien eruit als weerwolven, angstaanjagende creaturen van de nacht en mijn vrienden herkennen ze niet. Flitsen in mijn hoofd laten mij beelden zien van bedrog. Ik zie wat mijn vrienden zien, twee mensen die vragen of ze mee mogen naar de overkant, de derde, … dat ben ik. Ik zie ze samen met mijn vrienden in de boten stappen. Ik roep nog “wacht, niet doen, luister dan toch”. Eén van de weerwolven, die zich naar mijn vrienden voordoet als mij, draait zijn hoofd mijn kant op. Zijn rode ogen priemen dwars door mijn ziel … hij begint te huilen naar de volle maan. Maar mijn vrienden horen het niet. … en weer is daar die demonische lach. De boten varen weg en ik sta aan de wal. Bevend van angst, ik weet me géén raad meer. Als ik op het midden van het meer de ijzige kreten van mijn vrienden hoor en het angstaanjagende gehuil van de weerwolven …
Ik schrik wakker, badend in het zweet. Op de gang hoor ik veel tumult. Stemmen op de gang, schreeuwen en snauwen. Ik ga rechtop zitten tegen hoofdeinde van mijn bed. Mijn knieën opgetrokken en de deken over me heen, tegen mijn borst. Angstvallig houd ik de deur in de gaten. Pat? Waar is Pat? Haar bed is leeg, het ziet er nog niet beslapen uit. Wat is er allemaal gaande? Ik houd mijn handen tegen mijn oren en stop mijn hoofd tussen mijn knieën. Ik ben bang … doodsbang.
Na een minuut of tien neemt de herrie op de gang af. De herrie maakt plaats voor gestommel. Ik besluit weer te gaan liggen en ik rol me op onder de deken. Een half uur later bemerk ik, als ik onder een spleet doorkijk van mijn deken dat Pat naar bed gaat. Ik blijf doen alsof ik slaap. Uiteindelijk lukt me dit ook echt.
Ik word wakker van een paar klopjes op de deur. Ik schiet overeind, op het ergste voorbereid. “Ja, wakker worden”, hoor ik een bekende stem aan de andere kant van de deur zeggen. Het is Mu-Lan. Ik stamel nog een “ja” maar mijn hart zit in mijn keel. Ook Pat doet haar ogen open en wenst mij een goedemorgen toe. Dat hoop ik dan maar. Snel kleed ik me aan, ik heb frisse lucht nodig.
Ik loop de galerij over en nu pas valt het mij op dat er aan een oude eik, die op de binnenplaats staat van de hoeve, lege kettingen hangen met boeien. Vreemd. Ook valt het mij op dat de vloer om de boom heen besmeurt is met drek. Vegen en voetstappen markeren een plek waar vermoedelijk een opstootje heeft plaats gevonden vannacht. Daar kwam dus al dat lawaai vandaan. Maar wie waren degenen die dit lawaai maakten?
Als ik door de gelagkamer loop, zie ik Mu-Lan zitten. Ik zeg hem goedemorgen en loop door, met een kopje koffie, naar buiten. Trainen, daar is het de laatste drie dagen niet van gekomen. Vroeg opstaan, vroeg vertrekken. ’s Avonds niet naar buiten. Ik ben te gespannen, ik moet trainen. Het moet eruit. Ik haal enkele keren diep adem en besluit op de veranda te mediteren. Na een half uur voel ik me al een stuk beter. Dan stuift Mu-Lan mij voorbij.
Mu-Lan rent als een bezetene richting de stallen en roept naar de staljongen dat de hondensledes bespannen moeten worden. “Hallo, ik heb mijn spullen nog niet gepakt en ik moet nog ontbijten” roep ik nog maar Mu-Lan hoort me niet. Ook komt Sjaak voorbij en hij zegt dat het misschien verstandig is dat ik een boterham eet op de slee en dat mijn spullen hier wel kunnen blijven liggen. “We komen hier vanavond terug” vraag ik nog. “Ja, dat denk ik wel”zegt Sjaak. Niets begrijpend van het geheel loop ik naar de ontbijttafel en pak twee boterhammen uit het mandje. Een stuk kaas, een stuk worst en dank de waard. “Tot vanavond”, zeg ik nog als ik de deur van de hoeve achter me dichttrek.
Eén van de sledes stuift er van door. Mu-Lan, Pretty en Harry denk ik. Sjaak staat met de andere slee nog te wachten. Ik ga op de slee zitten en al snel vertrekken ook wij. Waar naar toe? Ik heb geen idee, eigenlijk wil ik het ook niet weten. Ik trek de deken over me heen en sluit mijn ogen. Ik ben moe, zo moe … ik wil alleen maar slapen. Na een paar uur reizen, stoppen we plotseling. Een kar midden op de weg belemmert ons de doorgang. Echter de reden waarom deze kar hier staat ontgaat mij. Langs de kant staat een rij met mensen en steeds worden daar mensen uit gehaald. Dan zie ik Mu-Lan met “Varenblad” van achter de kar op een creatuur afstormen … een weerwolf.
Ik probeer van de slee af te komen maar alles lijkt vertraagt te gaan. Ik probeer te schreeuwen naar Mu-Lan maar er komt geen lucht uit mijn longen. Even deinst het monster achteruit maar het herstelt zich en storm nu op Mu-Lan af. Eén sprong van de weerwolf brengt Mu-Lan uit balans en het vreselijke creatuur zit boven op hem. En dan merk ik dat ik langzaam uit een onzichtbare greep kom … ik krijg eindelijk vaart.
Als een speer gaat de vlijmscherpe klauw bij Mu-Lan de borstkas in. Gekraak van ribben, geschreeuw van Mu-Lan die helse pijnen moet doorstaan. De weerwolf ziet mij aankomen en probeert met zijn rode ogen door mijn ziel te priemen.“Neeeeeee”, schreeuw ik en plant een welgemikte flurry of blows op de ribbenkas van de weerwolf. Het beest begint te huilen en stort voorover ter aarde. Ook Mu-Lan zakt ineen … en ik hoor een demonische lach. ’t Is Harry die vol trots achter de weerwolf staat met twee messen in zijn hand.
Ik laat me op mijn knieën vallen naast Mu-Lan en til zijn hoofd op. “Nee Mu-Lan, nee …” zeg ik zacht. Ik druk zijn hoofd tegen mijn borst en aai hem door zijn haar. En als ik merk dat het ademen bij Mu-Lan zwaarder wordt, richt ik mijn hoofd naar de zon en schreeuw naar de hemel “WAAROM!!!, … waarom?” en ik laat mijn hoofd weer langzaam zakken. Ik merk nog dat Sjaak mij beet pakt en me weg haalt bij Mu-Lan. Maar ik wil niet weg, ik wil Mu-Lan vasthouden. Sjaak is sterker, ik ben te aangeslagen om ook maar enige weerstand te bieden. Sjaak slaat de arm om me heen en troost mij, laat me uithuilen op zijn schouder. Langzaam lopen we weg van de plaats des onheils.
Ik zie een bekende onbekende rondlopen na verloop van tijd. Het is de skald van de hoeve waar wij logeren. Ook zie ik Mu-Lan rond lopen … ik val op mijn knieën en bedek met mijn handen mijn gezicht. Tranen van vreugde, blijdschap en verbazing dat Mu-Lan nog leeft. Sjaak helpt me overeind en langzaam strompel ik naar Mu-Lan. Ik sla mijn armen om hem heen en houd hem stevig vast. Samen lopen we naar een slee, we hier weg. Mu-Lan en de skald, Rosie genaamd, zitten op de slee en in ben de menner. We vertrekken, terug naar de hoeve.
Onderweg neem ik de verkeerde afslag en Rosie vertelt dat er een eind verderop een lege toren is waar we “veilig” kunnen overnachten. De toren doemt laat in de namiddag voor ons op, als de schemer al is ingetreden. Rosie begint bij de ingang een moeilijk verhaal over mensenvallen. Deze toren is er één weet zij. Veel gezeur over boomstammen onder een valhek … ik zeg; deur d’r uit lichten en die onder het valhek. Plaats de deur op haar lange kant op de grond, een doorgang van één meter tussen grond en het valhek. Prima verdedigbaar, honden en sledes kunnen er nog onderdoor, wij kunnen er nog onderdoor. Helemaal goed, helemaal toppie … en daar dendert het valhek al naar beneden.
Als de sledes en de honden naar binnen zijn in de toren, gaan Mu-Lan en ik wacht houden bij de poort. De anderen zitten op de eerste verdieping met 4 honden, van de 18. De eerste verdieping was beter verdedigbaar en de honden, die moesten we maar aan hun lot overlaten … Dat dacht ik dus niet hè!! Voldoende redenen om dit niet te doen.
Als we wachthouden, vertelt Mu-Lan mij het hele verhaal over Harry die valselijk beschuldigd was door Rosie (zegt Rosie nu), het aandeel van Pat in het geheel en over de andere man (een vriend van Rosie) die ook aan de boom geboeid zat. Langzaam wordt mij een en ander duidelijk … maar waarom bevrijdt Mu-Lan een veroordeelde verkrachter? Waarom verzet Mu-Lan zich tegen een rechtsysteem waar beide partijen, levenden en ondoden, het mee eens zijn? Ik snap het nog niet helemaal maar ik denk dat Mu-Lan het beste voor heeft met Harry en dat we van Harry binnenkort wel horen hoe een en ander nu werkelijk gegaan is. Mocht Harry …. ach, dat komt later dan wel.
We zitten een tijdje bij de ingang als Mu-Lan en ik eigenlijk tegelijk de ingeving krijgen om de resterende 14 honden ook naar boven te brengen om onszelf vervolgens ook bij de rest van de groep te voegen. We tillen de honden één voor één naar boven en de klus is in een klein kwartier geklaard. Ik geef nog even een waardevolle tip mee voor mensen die niet veel met honden werken: niet elke hond wil opgetild worden. Menig maal krijg ik een knauw maar als ik zacht en lief op de honden inpraat worden ze wel wat rustiger.
Boven op de eerste verdieping brandt een klein kampvuurtje … fijn dat de architect hier een stenen vloer ontworpen heeft. Iedereen maakt er het beste van in deze ruimte. Er blijft niet veel plaats over met het luik in het midden open. 18 Honden en 6 personen … het is een beetje vol. Sommige van ons proberen wat slaap te vatten maar mij lukt dat niet. Ik loop zenuwachtig door de ruimte langs de muren en kijk via de open ramen naar buiten. Ik vertrouw het hier voor geen ene meter.
Plots horen wij getrippel boven ons en beneden. Iedereen is op het scherpst van de snede. Via de ladder komen 3 ratten omhoog. De honden reageren door hun rugharen op te zetten, hun bovenlip op te trekken en naar achteren te bewegen, bij de ratten vandaan. Dit is géén zuivere koffie. Ik grijp een stok uit het vuur en verjaag de ratten weer naar beneden. We halen de ladder naar boven als op datzelfde moment een enorme klap boven ons mij doet beseffen dat dit een hele lange onrustige nacht kan gaan worden.
Ik kijk verschrikt naar het plafond … dat is dus wel van hout. Ik zie nog net een blad van een bijl door het plafond steken. Met veel gepiep en gekraak wordt het blad weer teruggetrokken en een volgende dreun dendert door de toren. Splinters vallen naar beneden en binnen een vrij kort tijdsbestek zitten her en der in het plafond een aantal gaten. We horen het laden van kruisbogen … Het doet me denken aan een spelletje dat ze veel spelen in Kalt … schiet op de ratten in een ton. Dit keer zijn wij de ratten!!!
Ik grijp mijn slinger en met een welgemikte zwaai mik ik een steen door een gat naar boven. Ik hoor een vreemdsoortig gepiep boven me … ik heb vermoedelijk een tegenstander geraakt. Maar een schot vanuit dit gat richting mij blijft niet lang uit. Gelukkig was ik hierop voorbereid en met mijn vrije hand sla ik de inkomende pijl weg van mij lichaam. De lessen vanuit mijn klooster beginnen haar vruchten af te werpen. Ik voel me een stuk zekerder.
Mu-Lan herkent het spelletje uit Kalt en bedenkt dat de ratten uit de ton géén ladder hebben, wij wel. Als een pijl uit een boog rent Mu-Lan de ladder op en klapt tegen het luik naar de zolder op … die zat dus dicht. Een beetje vreemd kijkt Mu-Lan naar Harry. Weer mik ik door een gat en weer komt er een pijl op me af. Ha, ik begin het een leuk spelletje te vinden als ik ook de tweede pijl weet af te weren. Mu-Lan heeft ondertussen het luik open gemaakt en is er doorheen gegaan de zolder op. Ik bedenk me geen seconde en ook ik sprint de ladder op.
Boven staan Mu-Lan en ik oog in oog met vier gigantisch grote ratten. Wat in de naam van Ilmater is hier gaande? Wat zijn dit voor monsterlijke creaturen? Echter er is geen tijd om daar nu over na te denken. Maar mijn gedachten spelen nog met de vraag of dit de wraak is van een of andere rattengodheid die het spelletje graag omgedraaid zou zien … “schiet-de-mensen-in-de-iets-grotere-denkbeeldige-ton”. Wie weet.
De eerste rat beseft al snel dat ik me niet met dit soort vreemdsoortige spelletjes bezig wil houden als ik een wel gemikte stoot onder zijn of haar ribben plant. Ik hoor het kraken van ribben en het ontsnappen van lucht uit de longen van deze rat. Maar het weet niet van wijken. Een welgemikte klief van de bijl die het monster in de klauwen heeft verwondt mij. Even ben ik aan de grond genageld. Pijn schiet door mijn lichaam en ook ben ik verbaasd over het feit dat supermuis überhaupt nog staat. Dit vraagt om drastische maatregelen. Voordat het beest ook maar een flauwe notie heeft van wat er eigenlijk gebeurd ploft het dood voor mij op de grond. Mijn flurry of blows bewijst wederom haar dienst.
Mu-Lan weet in de tussentijd ook nog een rat om te leggen. Helaas voor Mu-Lan is een klap van een tweede rat te veel voor hem. Het ziet er naar uit dat ik hier boven de klus moet klaren. Een verdieping lager hoor ik dat ook daar een gevecht gaande is. Tijd om boven snel orde op zaken te stellen en mij naar beneden te begeven. De ratten boven weet ik binnen een halve minuut uit te schakelen en spring door het luik naar beneden. Hier zie ik Harry in gevecht met een rat maar het is allemaal te veel voor Harry. Heftig bloedend valt hij voorover op de vloer. Ik zet mijn drastische maatregelen op deze verdieping maar even voort en al snel is de rattenplaag over.
Mu-Lan … ik ren de ladder weer op en ik zie dat Mu-Lan overeind probeert te krabbelen. Leunend op een elleboog kijkt hij naar mij. “Houden we dit”, vraag ik met een glimlach om mijn mond. “Ha, … nou dat hoop ik niet” weet Mu-Lan uit te brengen. Ik help hem overeind en samen gaan we de ladder af. Rosie is intussen bezig met de wonden van Harry en ook hij opent zijn ogen. Gelukkig, iedereen leeft nog. Maar weer vraag ik me af waar Pretty is in tijden van nood. Ik kijk naar haar slaapplek. Géén Pretty … ik word gek van dat mens. Sjaak is weer eens ziek en ligt bevend onder zijn dekentje bij het kampvuur. Is hij echt ziek of is hij gewoon bang? Ziek van angst, dat denk ik eerder. Sjaak heeft wat dat betreft een zwak gestel. Hebben alle elven dat? Hmmm … als ik de tijd heb, moet ik dat maar eens uit gaan zoeken. Misschien dat ik Sjaak dan beter begrijp.
Als de rotzooi weer een beetje is opgeruimd en als alles weer wat rustiger is, probeert iedereen weer wat slaap te pakken. Mij lukt het niet. Ik voel me verantwoordelijk voor de groep … zij hebben mij nu heel hard nodig.
Ik zal even weggedommeld zijn want Rosie maakt mij wakker. Ik schrik. Maar Rosie zegt dat er niets aan de hand is en dat het ochtend is. Ik kijk om me heen. Ik zie Mu-Lan en Harry nog in diepe slaap. Ook zij worden wakker gemaakt door Rosie. We pakken onze spullen, het is tijd om weer verder te gaan. Dan, als we onze spullen aan het pakken zijn bedenkt Harry zich dat Sjaak nog een kist heeft, … jawel die magische. Hij verontschuldigt zich en duikt in de kist. Weg is Harry. Ik kijk een beetje vreemd naar de kist. Zo groot is dat ding nou ook weer niet dat Harry er in zijn geheel in kan. Magie … ik snap er geen snars van.
Na enkele minuten is Harry weer terug. Hij heeft een aantal flesjes bij zich en geeft er wat aan Mu-Lan. “Hier, drink op”, zegt Harry “je zult het net zo goed als ik kunnen gebruiken”. Beide drinken de inhoud van de flesjes en ik zie de wonden bij Mu-Lan verdwijnen als sneeuw voor de zon … vaag, héél vaag. Maar indrukwekkend!!
Al snel zijn de sledes beladen en staan de honden er in goede volgorde voor. Snel naar Oken, om vandaar onze missie te vervolgen. De reis verloopt zonder problemen en tegen de middag bereiken we de veilige hoeve.
Echter, in Oken, met name als wij de hoeve binnenkomen, worden wij vreemd aangekeken. De mensen hier aanwezig hebben het idee dat wij ondoden zijn … maar dat kan toch helemaal niet … we hebben overdag gereisd en ondoden kunnen dat helemaal niet. Tsss, dat ik dat wel weet en de mensen die hier dagelijks mee te maken hebben … sorry, ’s nachts mee te maken hebben, weten dat niet eens. Nou ja zeg, nu vraag ik je. We vragen om een kamer en die blijkt met pijn en moeite geregeld te kunnen worden. … Eén kamer voor ons allemaal.
We moeten in Oken blijven omdat we de volgende halte, Nif, vandaag niet meer kunnen halen. We hangen wat rond de hoeve, drinken een paar citroenkwasten en laten ons het avondeten prima smaken. Tijd om naar bed te gaan dan maar. ’s Nachts breekt echter de hel los.
Als ik wakker word midden in de nacht, lijkt het alsof onze kamer gevuld is met de gassen uit het diepst van de Hel. De zware zwavellucht, bij de meesten bekent als “de geur van rotte eieren”, maakt mij het ademen nagenoeg onmogelijk. Alsof een zwaar gewicht mijn borstkas naar beneden drukt. Angst bekruipt me en ik voel braakneigingen opkomen. Dan hoor ik twee bedden verderop een ‘pwieieieiep …aahhh!!’. Ik kom overeind en zie Mu-Lan ook rechtop in bed zitten. “Sorry, last van mijn darmen” fluistert hij zacht. “Ah, gatverdamme, Mu-Lan”, roep ik. Ik spring mijn bed uit om het raam en de deur tegen elkaar open te zetten. Dan hoor ik vanaf het bed van Harry “… jij ook al Mu-Lan, mij is het eten ook niet goed gevallen”. Mannen …
De ochtend breekt aan en ik verwelkom haar als nooit tevoren … snel frisse lucht! Ik kleed me aan en gris mijn spullen zo snel mogelijk bij elkaar. Met mijn spullen verlaat ik de kamer en roep bij het verlaten “opstaan … hoogste tijd om te vertrekken”. Ik loop over de galerij om naar de gelagzaal te gaan. Ik tref hier de waard die nog steeds weinig van mij moet weten maar as ik vraag om het gebruikelijke kopje koffie schijnt hij mij toch enigszins te vertouwen en schenkt deze voor mij in. Snel naar de veranda.
Als iedereen ontbeten heeft en de sledes voor de zoveelste keer zijn bepakt en rijklaar zijn gemaakt, vertrekken we naar Nif. Rosie en ik zitten op de slee en Mu-Lan ment. Ik vraag quasie nonchalant aan Rosie of zij enig idee heeft waar “de oude hoeve” is. Rosie kijkt mij aan en vraagt welke ik bedoel. ‘Hoezo, welke ik bedoel’ denk ik. “Zijn er meerdere dan” vraag ik een beetje ongerust. Rosie knikt bevestigend. Daar had ik even geen rekening mee gehouden.
“Die met die wijngaard”? stamel ik. “Oh die, die ligt vlak bij die toren waar we eergisteren hebben geslapen” is het antwoord. Achter me hoor ik een zucht. Geïrriteerd kijk ik achterom naar Mu-Lan. Die geeft mij een blik terug alsof hij zich van geen kwaad bewust is. “Eigenlijk wilde ik daar wel even een kijkje nemen, wat cultuur opsnuiven zeg maar” vertel ik Rosie, mijn ogen op Mu-Lan houdend. “ … Cultuur opsnuiven, wellicht géén goed idee om dat daar te doen”, zegt Rosie. “Ja maar, … dat is eigenlijk de reden waarom ik mee ben gegaan, om die hoeve te bekijken”, zeg ik nog. Rosie meldt dat we het maar eens moeten bekijken als we in Nif zijn. Vandaag halen we de hoeve toch niet meer.
De reis naar Nif verloopt zonder problemen en we bereiken veilig de vesting. En al snel worden we meegenomen in een vreemdsoortig feestgedruis in Nif. Het “traditionele” carnaval is gaande. We nemen het ervan deze avond. Ontspanning zal ons goed doen. Later op de avond besluiten we om morgen toch naar de hoeve te gaan. Tijd om onze laatste drankjes te nuttigen en om naar bed te gaan.
De dageraad komt en we vertrekken snel richting “de verlaten hoeve”. Het zal ons een groot deel van de dag kosten om daar te komen. De reis naar de toren gaat voorspeodig en als we in de buurt van “de Verlaten Hoeve” komen, zie Rosie en ik in de verte rook opstijgen naar de hemel. Als we kijken in de richting van de rook zien we een kampvuurtje.
Ik besluit om een en ander eens te onderwerpen aan een nadere inspectie en laat de groep achter. Ik kan het kampvuur tot op 200 meter benaderen en ik zie 3 imperial guards en Maarden M. von Kraken. … Vreemd, Maarden M. hier? En nog vreemder … 3 imperial guards. Wat mij het meest bevreemd … de combinatie van die twee … hier. Ook zie ik géén sporen van rijdieren, sledes of koetsen. Zelfs geen voetstappen in de richting van de hoeve. Zijn ze komen vliegen ofzo?
Ik ga terug met mijn bevindingen naar de groep, als ineens bij mij vallen de puzzelstukjes ineens op de plaats. Ik zie het plot, ik heb het door: ‘De attributen die ik moet afgeven, moeten naar bepaalde mensen … niet naar de Keizerlijken, hoewel de Keizerlijken deze items graag zouden bezitten. Stel dat de Keizerlijken in Quimby hadden toegeslagen, dan zou een en ander opgevallen zijn en zou Quimby net als Kalt zich wel eens tegen het Keizerrijk kunnen keren. Of, en dat kan natuurlijk ook nog, dat Quimby de items hard nodig heeft om ook onafhankelijk te worden/ te blijven. Daarom hebben de Keizerlijken Maarden M. von Kraken gebruikt zodat ons niets zou gebeuren in Quimby. Als ons hier iets gebeurt, is er niets dat wijst in de richting van het Keizerrijk. Slim, maar net niet slim genoeg. Ik ben niet voor één gat te vangen’.
Ik vertel ze wat ik heb gezien … maar niets over de puzzel die ik zeer waarschijnlijk heb opgelost. Het is zaak dat ik nu niemand, onze eigen groep uitgezonderd, meer vertrouw. Rosie … wat weet zij, wie is zij? Ik hou haar in de gaten. Als plots een koude rilling over mijn rug gaat.
Ik zie Mu-Lan een hele vreemde uitvoering geven van de kate “het vluchtende konijn” … zo ken ik hem niet. Die kate moet met je handen vooruit, niet op je hoofd als twee wapperende konijnenoren. Hij rent weg het bos in. Enkele volgen hem an als ik kijk waarom dit alles gebeurt treft het mij om mijn hart. Een enorme witte draak vliegt vanaf “de verlaten hoeve” naar ons … ik gooi mezelf in de sneeuw en gooi sneeuw over me heen. Ik hoop maar dat het afgrijselijke monster mij niet ziet.
Ik hoor het beest overvliegen en na een minuutje kom ik omhoog en sprint richting “de verlaten hoeve”. Het vuur is uit, er is niemand meer bij “de verlaten hoeve”. Ook de enorme sneeuwbult achter de hoeve is verdwenen. Ik concludeer dat daar de draak moet hebben gelegen. Snel ren ik terug om de anderen te halen. Ze gaan mee richting de hoeve, richting de put waar wij in moeten. Er is nu haast geboden de zon is al onder.
Bij de put moeten we eerst een kleine meter sneeuw verwijderen; waarschijnlijk zit er een deksel op de put. Na een minuutje ploeteren, om de sneeuw en het deksel te verwijderen, besluiten Sjaak en Harry de put als eerste in te gaan. Onze scouts voorop, eindelijk een goed plan. Maar als de twee de put in zijn horen we vanuit de put, ongeveer vijf minuten later enig tumult. Om één of andere reden hebben Harry en Sjaak woorden met elkaar. Wat een goed plan scheen te zijn begint weer op het aloude, zeer bekende spelletje te lijken … hoe maak ik het leven van mijn partygenoten zo zuur mogelijk.
Het houdt enige minuten aan als het net zo plotseling stopt als dat het begonnen is. Eén van de beide heren roept dat de bodem niet veilig is maar dat er een meter of anderhalf boven de “oude” waterlijn een gang zit die we in moeten. Gelukkig er is een doorgang. Ook Rosie gaat nu de put in.
Ik verdeel de drie items onder degenen die nog boven staan. Ik geef Mu-Lan er één, Pretty er één en ook ik zelf neem er één. Dit lijkt mij op dit moment het veiligst om te doen. Mu-Lan en Pretty accepteren het item en beloven er zorg voor te dragen en uiteraard besef ik dat wanneer er iemand in de problemen komt wij allemaal ons best doen om diegene te redden, uit vriendschap en loyaliteit.
Wij dalen nu ook af de put in en Mu-Lan, de laatste van de groep, schuift het deksel weer over de put.
De gang is smal en laag, ongeveer vijftig bij vijftig centimeter. Onze spullen moeten we voor ons uit schuiven maar Rosie heeft het het zwaarst, zij moet de goederen die op de sledes lagen voor haar uit schuiven. Dan stopt het. Sjaak roept naar achteren iets over een “hekje”. We wachten gedwee af op wat er zal gaan komen. Dan, na een minuut of vijf, horen we wat kabaal en gemopper van Sjaak. Langzaam komt de stoet weer op gang en ook nu zien wij het “hekje”. Gelijk achter het hekje zien wij een grote natuurlijke grot met stalagmieten en stalactieten. De vloer van de grot bevindt zich een kleine drie meter lager dan de gang. Even een sprongetje en we staan in de grot.
Sjaak is al verder gelopen, zo horen we van Harry die is blijven wachten. Ergens in de verte zien we een aantal, ogenschijnlijke, standbeelden. Harry weet te vertellen dat Sjaak in de richting van de standbeelden is gelopen. Maar Harry zelf staat met een ander probleem. De muur, met drie meter boven ons de gang waar we uitkwamen, staat vol met een vreemdsoortig schrift. Mu-Lan schijnt het te herkennen maar weet echter niet waar de tekst over gaat. Ook Pretty doet haar best terwijl ik wat aantekeningen maak. Ik denk dat wij in onze bibliotheek wel wat kunnen vinden over deze taal. Ik probeer zo goed en zo kwaad als het gaat de gehele tekst over te nemen. Niet dat we er nu wat aan hebben maar dit soort informatie kan voor de rest van de wereld toch niet achtergehouden worden.
Na een tiental minuten vertrekken ook wij richting de standbeelden en voegen ons bij Sjaak. We wisselen even wat bevindingen uit en al gauw gaat Sjaak samen met Harry weer verder, onder een boog door met ook daarop runen. Ik schat in dat dit weer een standaardtekst is als: “de persoon die hier binnengaat, komt nooit te vroeg en weet zeker dat zij deze ruimte nooit meer verlaat”. Van die teksten om het gewone volk angst aan te jagen. We negeren de tekst.
De gang waar we doorheen lopen is een bonte vertoning van kleuren. Veel rood, dat zal blijkbaar de lievelingskleur zijn geweest van de schilder. Maar Mu-Lan en Harry zitten er geobsedeerd naar te kijken. Ze halen er zelfs nog bepaalde taferelen uit. Harry maakt de opmerking: “kijk Mu-Lan die lijkt wel heel erg op jou”. En ook Mu-Lan ziet het nu. En ik, ik zie niets dan kleuren. Niet dat ik iets tegen kunst heb maar het is zeker niet mijn ding. Ik ga teveel met Pretty om … “het is zeker niet mijn ding”, dat zouden haar woorden kunnen zijn.
Sjaak is al verder doorgelopen en ook Harry heeft de pas er weer in. Mu-Lan staat nog te turen naar het schilderwerk en Pretty, Rosie en ik wachten op Mu-Lan. Dan komt Harry weer aanstormen. “Euhm, jongens, even meekomen en snel graag, er is iets vreemds aan de hand een ruimte verderop”. Iedereen snelt achter Harry aan maar ik sta nog even bij het schilderwerk … ook ik dacht nu iets te zien in het schilderij maar dat is verbeelding. Achter de anderen aan dan maar.
Als ik bij de anderen kom, zie ik een grot met daarin een bureau, een kast en tombes. Deze kamer is verlicht en ik zie Sjaak verstijfd staan. Verder zie ik in de ruimte een creatuur met getrokken zwaard dreigend naar Mu-Lan en mijn andere groepsgenoten. Mu-Lan wijst naar het creatuur en zegt “…euhm Catelyn …”. Ik heb werkelijk waar geen idee wat er aan de hand is en ik probeer alles even voor mezelf in kaart te brengen. Het creatuur gaat voor mij door als een zeer oude elf en ik vermoed, gezien de stijve toestand van Sjaak, dat ik hier te maken heb met een magiër. De aanblik op de elf zegt me dat mijn aanname goed moet zijn. Dit is een magiër die middels zijn magische krachten zijn leven aan het verlengen is. Ik schat hem een jaar of vijfhonderd, vijfhonderd en vijftig, misschien wel zeshonderd. Nou, dat is niet gewoon voor een elf, daar moet magie aan te pas komen.
De elf spreekt mij aan en vraagt mij waarom ik haar, en ik dacht dat het een man was, zo nodig moet storen. “Het lijkt me niet dat ik u stoor, ik kom net aanlopen en ik zie hier dit tafereel, één van mijn vrienden als genageld aan de grond en u dreigend met een zwaard” zeg ik, “zij, die hier in deze ruimte zijn buiten u om, kunnen u wellicht gestoord hebben maar ik ben hier niet de oorzaak van, … lijkt me”. “Wat is het waarom jullie in mijn vertrek zijn”, vraagt de elf. “Wel nu, dat kan ik u uitleggen, het zit zo …” en ik vertel haar het verhaal dat we drie items af moeten geven op het kasteel en dat dit de meest veilige doorgang zou zijn. Tijdens mijn verhaal legt ze Harry en Mu-Lan nog even het zwijgen op en mijn vermoedens worden door deze acties van haar kant bevestigd … een magiër.
“… en waarom neemt u dan drie moordenaars mee” vraagt ze. “Drie moordenaars … hoezo, zijn die drie item moordenaars” is mijn wedervraag. “Zij die in het bezit zijn van zilveren wapens, die moordenaars” geeft ze als antwoord en vervolgt “ik geef u een keuze of u laat de moordenaars hier en u vervolgt uw weg of u laat mij de items zien waarover u spreekt waarna ik zal besluiten of u uw weg kunt vervolgen”. Ik besluit haar de items te laten zien. Eén voor één haal ik ze uit de rugzakken van mezelf en mijn vrienden. Dit is voor het eerst dat ook ik de items zie. “Zie aan” spreekt de elf “nu begrijp ik ook waarom u moordenaars bij u heeft en ik snap de urgentie van de zaak, … vervolg uw weg, … succes”. Zie je wel géén enkel probleem, als je maar komt met feiten, dan sta je altijd sterk.
Als we de ruimte uit zijn spreekt Mu-Lan mij aan. “Ben jij wel goed wijs” vraagt hij “om tegen een vampier zo’n grote mond op te zetten”. “Een vampier” vraag ik verbaasd “ik dacht dat het een elf was”. “Zag je dat dan niet, die hoektanden” vraagt Sjaak mij. “Nee, dat was me zo niet opgevallen. Ze had wel een mooie zwarte jurk aan en mooie schoenen, en dat zwaard trok ook mijn aandacht” weet ik nog uit te brengen. Maar ik besef dat mijn vrienden doodsangsten hebben doorstaan. Een vampier, die kan ons met twee vingers in de neus omleggen … maar ja, het zijn de feiten die ons de doorgang hebben verschaft. Dat werkt bij zowel vampieren als elven.
“ … en dan erbij, je mag wel wat meer respect hebben voor ouderen, als je dacht dat het om een elf ging” voegt Mu-Lan eraan toe. Ik zeg maar niets meer, ik denk dat ik alles goed afgehandeld heb. Ik heb ze verdorie uit de rotzooi gehaald waar ze zelf ingelopen zijn en nu krijg ik dit. En daar komt bij, respect voor ouderen? Ik hoef me verdorie toch niet te laten bedreigen door een oud vrouwtje met een wandelstok … “en de jeugd van tegenwoordig” … die mag ik toch ook zeggen waar het op staat, dat het absoluut niet nodig is om met een wandelstok te dreigen, … wat zullen we nou beleven.
We zijn ondertussen in een lange gang gekomen en als we er twee uur doorheen gelopen hebben stel ik de groep voor om hier ergens te gaan slapen, ik ben moe.
Na een rustperiode van ongeveer acht uur vertrekken we weer, verder de gang in. De gang gaat nog voort voor een aantal uur en niets vreemds komt op ons pad. Zelfs geen afwisseling in de structuur van de gang. Maar na een goede vijf uur lopen komen we aan in alweer een natuurlijke grot. Alleen is deze groter dan alle grotten die we tot nu toe gezien hebben.
Midden in deze gigantische grot staat een gebouw, compleet opgetrokken uit graniet met enorme, zeer impulsante standbeelden erom heen. Het gebouw heeft een grote ijzeren deur met een klein raampje erin. Sjaak neemt een kijkje door het raam naar binnen. Mu-Lan waarschuwt nog dat Sjaak de deur niet moet openen maar het kwaad is al geschied. We horen het geluid van een piepende deur en zien Sjaak, Harry en Pretty de ruimte achter de deur binnengaan. “Neeeeeee …” roept Mu-Lan. En ik denk alleen maar ‘daar gaan we weer … houdt dit dan nooit op’?
Mu-Lan stormt de ruimte in en ik loop achter Mu-Lan aan. Ik zie Pretty bij een tombe staan, Sjaak zit op een grote mithrilen spin met zijn dolk klaar om het robijnen oog van de spin te ontdoen en Harry is bezig waardevolle spulletjes iets handzamer te maken. “Laat dat, waar zijn jullie in Gods naam mee bezig, doe dit nou niet” hoor ik Mu-Lan nog zeggen. Sjaak stopt en laat zijn mes vallen, ook Pretty geeft gehoor aan Mu-Lan’s verzoek en Harry, … die gaat onverstoorbaar voort. Voor mij is de maat vol, grafroverij dat zal toch wel niet. Alles, maar dan ook alles wat ik hier zie schiet bij mij in het verkeerde keelgat. “Stoppen nou, naar buiten of ik schop je van die kist” roep ik en loop in de richting van Harry.
Blijkbaar heeft Mu-Lan mijn enorme woede door, hij heeft mij tenslotte vaker zo meegemaakt. “Nee Catelyn, schoppen en slaan is niet nodig. Praat hier op redelijke wijze over” roept hij. Geen haar op mijn hoofd die nu denkt aan praten op redelijke wijze. Toch stop ik. Maar ik houd dusdanige afstand dat ik Harry binnen een tel bij zijn kop kan grijpen en hem naar buiten kan trappen. Hij zal niet weten wat hem overkomt, dat moge duidelijk zijn. Blijkbaar verraadt mijn gevechtshouding boekdelen en Harry stopt met hetgeen hij aan het doen is.
Sjaak is ondertussen langs mij heen gelopen naar een trap en loopt er tegenop omhoog. Mu-Lan zegt ineens dat dit het mausoleum is waar ook Tsaar Boris III is bijgezet en wijst op een prachtige tombe van zwart marmer. Sjaak komt terug en zegt dat hij bij de trap niet verder komt. Er zitten wel veel tandwielen en raderen maar daar wordt hij geen wijs uit. Dan weet Mu-Lan ineens dat er ook een andere weg is naar de verblijven van de Monarch. Hij heeft de weg immers teruggelopen met Agnetha de Sioen, toen Tsaar Boris III is bijgezet.
Ik verzoek iedereen naar buiten te gaan om buiten deze deur maar even een plan te maken. Omdat Mu-Lan de slaapkamer van de Monarch niet weet te vinden, althans niet met zekerheid, stel ik voor om de kamer van de Commandant van de wacht maar te nemen. De Commandant is tenslotte een vertrouweling van de Monarch. We gaan op weg via de route die Mu-Lan gelopen heeft met Agnetha …
De route is simpel en eenvoudig terug te vinden en al snel komen wij aan bij de Commandant van de Wacht. Hij is enigszins verrast dat er een groep voor zijn deur staat en wil ons wegsturen. Dan herkent hij mij en hij beseft waarvoor wij komen. Zonder al te veel woorden neemt hij ons mee naar de troonzaal waar de Monarch op dat moment aanwezig is.
Wij zijn niet de enigen die samen met de Monarch ons bevinden in de troonzaal. De gehele troonzaal is afgeladen vol met vermoedelijk allemaal dienaren van de Monarch en ook de familie de Sioen is in grote getalen aanwezig. In eerst instantie was mij dit niet zo opgevallen. Maar toen wij de drie items aan de Monarch overhandigden, stond de voltallige de Sioen familie op, waarschijnlijk ook met gevolg, en verliet de troonzaal. De zaal stroomde voor meer dan de helft leeg. Ik wisselde een blik met Mu-Lan. Hij begreep er ook niets van maakte ik uit zijn mimiek op … alleen dit deed mij het ergste vermoeden. De familie de Sioen was niet blij. Ik heb het idee dat dit verhaal nog een staartje gaat krijgen.
Na de drie attributen afgestaan te hebben bedankt de Monarch ons. Mu-Lan vroeg hem of hij nog een paar vragen mocht stellen. Zeker, en de Monarch was bereid deze te beantwoorden. Het gaat over machtsverhoudingen en weet ik het al niet wat. Ik ben snel afgeleidt omdat ik pas sinds een halve dag weet dat Tzar en de Sioen families zijn in plaats van adellijke titels. Daarnaast vergaap ik me letterlijk aan alle rijkdommen hier in deze zaal. 'Schandalig' denk ik, 'met de waarde van dit spul … daar kunnen veel hongerige monden mee gevuld worden'. Het gesprek is ten einde en wij verlaten weer de troonzaal, op naar buiten, terug naar de boot. Er stond een rijtuig voor ons klaar waarmee wij vervoerd worden naar de stad. Gelukkig, dat hele eind nog terug lopen heb ik geen zin aan. We kregen nog een geleide, Andrei, mee die ervoor moest zorgen dat wij veilig bij de boot aan zouden komen. Zie je wel, ook de Monarch verwacht nog het één en ander. In de koets krijg ik van Mu-Lan en onze geleide nogmaals te horen hoe een en ander nu in elkaar zit.
De drie items geeft de huidige heersende familie, de Tzaren familie, meer macht. De Sioen familie had, voordat de drie items in bezit waren van de Tzaren familie, meer macht dan de Tzaren. De macht is door het afgeven van de drie items genivelleerd. Vandaar dat de Sioen familie vertrok … ze zullen er wel niet heel erg gelukkig van worden denk ik. Alhoewel ik er nog steeds niets van snap, machtstrijd, ruzies, families die elkaar het leven … onleven zuur maken, probeer ik toch mijn beste “oh, nu snap ik het”-gezicht op te zetten, en dat lukt me. ‘Machtswellustelingen’ denk ik nog, “je ziet maar weer dat dat niets dan ellende brengt’.
Bij de poort van de stad worden wij eruit gelaten en wordt ons medegedeeld dat wij vanaf hier verder te voet moeten naar “den Groenen Draeck”. Tijdens onze wandeling naar de haven, kwam het staartje om de hoek in de vorm van Agnetha de Sioen.
Geheel in harnas en met een klein gevolg van vier man liep Agnetha recht op ons af, om ons, en met name Mu-Lan even flink van repliek te geven. Ze ratelt van alles over de drie items, verraad aan de Sioen familie en dat we dit met ons leven zullen bekopen. ‘Wat een heethoofd is dat mens … die vampier, zeg’. Nog nooit heb ik iemand zo kwaad gezien en ik vermoed dat ook Mu-Lan, die mij en mijn driftbuien ook kent, hiervan ook aardig onder de indruk is. Hoewel, Mu-Lan heeft nog een grapje klaar staan en zegt dat het boek, dat hij vergeten was terug te geven, via de Monarch bij haar terug zou komen. In een honderdste van een seconde staat ze voor Mu-Lan en tilt hem met twee nagels op bij zijn hals. “… Boek? … die drie objecten bedoel ik, sukkel” sist Agnetha. Ik kan een gniffel amper onderdrukken als Mu-Lan de onnozele hals uit gaat hangen. Maar ik merk dat dit niet gaat werken, Agnetha blijft in haar furieuze staat.
Sjaak ziet er blijkbaar de humor geheel niet van in en rent naar Agnetha om vermoedelijk Mu-Lan te bevrijden uit zijn balancerende staat. Geen probleem voor Agnetha … een tweede persoon, Sjaak dus, balanceert vrolijk met Mu-Lan mee. Ja, denk ik nog, … dat was te verwachten hè Sjaak. Maar ik hoor Agnetha iets mompelen in de trant van “dat was het dan voor jullie”. Blijkbaar heeft ze genoeg van ons. Met een lichte handbeweging gooit ze Sjaak en Mu-Lan letterlijk een paar meter verder. Ik ben onder de indruk van de kracht van haar. Voor ik één en ander echt door begin te krijgen staat één van de handlangers achter me en zet een lange dolk op mijn keel … en ik had nog zo graag de bibliotheek willen zien van Quimby. Dat zal er wel niet meer inzitten bedenk ik me maar ik weet ook dat verzet nu geheel zinloos is, wat kan ik anders doen dan mijn lot afwachten?
Agnetha, blijkbaar bang om haar handen smerig te krijgen, spreekt Andrei aan en zegt dat hij bedankt wordt voor zijn service en dat hij ons maar op moet ruimen. Mu-Lan poogt nog een verweer en attendeert Andrei op zijn belofte aan de Monarch. “Zie jij hier de Monarch? … ik niet” antwoordt Andrei met een grijns op zijn gezicht, “lopen jullie”. Hierop verdwijnt Agnetha als een mistflard met drie andere vampieren.
Ergens in een donker steegje word ik los gelaten door de vampier en ik loop naar Mu-Lan en mijn vrienden. Het uur U is aangebroken. Mu-Lan is geenszins bereid het hierbij te laten en heeft Varenblad al snel in zijn hand. Als Mu-Lan zijn zwaard neer wil laten komen op mijn oude belager weet deze nog net zijn zwaardhand te grijpen. Veel gekraak en een schreeuw van Mu-Lan doet mij beseffen dat zijn belager zonder enig probleem de pols van Mu-Lan heeft gebroken … zijn pols hangt er ook een beetje slapjes bij. Ik denk dat het een impuls was maar Mu-Lan stompt zijn belager met zijn vrije hand in het gezicht … geen effect, behalve dan dat hij nu nog kwader is.
Sjaak heeft weer zo’n lichtbol in zijn hand en gooit deze met kracht naar de grond. Alweer blijken onze belagers sneller te zijn. Tergend langzaam daalt de bol naar de grond en rolt vervolgens in de richting van onze belagers. Andrei pakt de bol op en stopt deze veilig weg in zijn zakken. Maar dan komt hij goed los. Met een enorme snelheid en kracht spietst hij de belager van Mu-Lan, die met dezelfde lange dolk, waarmee ik ook bedreigd werd, klaar staat om Mu-Lan van het leven te beroven, aan zijn zwaard. Mu-Lan moet een vreemd hupje maken om uit de buurt van het zwaard te blijven en komt ten val. Snel trekken we Mu-Lan weer op de been. De intenties van Andrei zijn duidelijk. We rennen zo snel mogelijk naar de boot, weg hier.
Op de boot worden de zeilen gehesen en al snel zijn wij op weg naar huis. Sjaak spreekt mij nog aan … valt tegen mij uit moet ik eigenlijk zeggen. “Die verrekte rotmissie van jou, heeft me wel even 3000 goud gekost. Die honden waren verdomde duur maar die heb ik niet meer”. “Jawel hoor Sjaak, … ’t zijn nog steeds jouw honden … ga ze maar halen”, antwoord ik en laat het vervolgens rusten. ‘Heb ik het weer gedaan … hij was zelf degene die Ahmed Smith aan boord heeft gelaten met die lading … ik niet’ denk ik nog.
Ik ga in het ruim, ik heb de gehele nacht niet geslapen, ik ben bekaf, ik wil slapen.
Onze terugreis verloopt voorspoedig we hebben de wind goed in de zeilen en de dagelijkse routine aan boord van het schip is als vanouds. Mu-Lan en ik praten veel met elkaar over de missie en over wat ons verder te doen staat.
Mu-Lan wil nog steeds in contact komen met Diana de Sioen. Ik zeg dat ook zij wel niet gelukkig zal zijn met de situatie in Quimby. Ik probeer Mu-Lan hier van te overtuigen en dat dit waarschijnlijk niet de moeite is. Hij zal zichzelf, door Diana op te zoeken, denk ik onnodig veel pijn doen. Maar Mu-Lan is vastberaden, hij wil de antwoorden op de vragen die hij heeft. Dat is uiteraard zijn goed recht. Ik zeg hem dat ik hem zal steunen en dat ik er voor hem zal zijn. Ik word beloond met een kus op mijn voorhoofd. Ik kijk Mu-Lan aan … 'zal ik … nee…' denk ik. Het is nu niet de tijd, onze eerste echte kus zal nog even op zich laten wachten.
Maar mijn gedachten aan die Diana laten me niet los ondanks de kus van Mu-Lan. Ik denk dat die Diana geweten heeft dat de drie items in de lading zaten van Ahmed Smith en heeft ze Mu-Lan willen weerhouden deze items naar de huidige Monarch van Quimby te brengen. Mijn opdracht was om dit naar de Tzaren familie te brengen en die van Mu-Lan zou dan kunnen zijn geweest om die items bij de Sioen familie af te geven … dubbele belangen in één groep. Dat zou zeker een bende extra ellende hebben gegeven, gezien de vastberadenheid van zowel Mu-Lan als mij. Voorlopig ben ik blij dat hij Diana nog niet gesproken heeft, onze missie is tenminste afgerond. Hoewel ik het wel heel erg vervelend vind voor Mu-Lan dat hij met zoveel vragen zit.
Op de 51e reisdag is de haven van Kalt weer in zicht. Ik sta op het dek en kijk richting de haven. Hoe zou het zijn in het klooster? Hoe is het met mijn zusje? Hoe is het met de rest van de monniken? Mijn haren wapperen in de wind en ik ruik de vertrouwde stad al … ik kom thuis.
Mu-Lan en ik verlaten het schip als eerste en we gaan nog even nakletsen in het park met een citroenkwast voor mij en een Katzjammerpiss voor Mu-Lan. Na een uurtje kleppen besluiten we om vanavond naar Reinaart te gaan. Een leuke lokale kroeg waar we met z’n allen, als iedereen kan en wil tenminste, deze missie in stijl afsluiten. Mu-Lan licht de rest in en ik ga naar mijn klooster.
Ik loop door de bekende straten van Kalt en snuif de geur van de Klatschian Take-Away, kraampjes die her de der op de straat staan en waar je eten kunt halen, op. Bekent terrein. Enige minuten later zie ik het klooster van mijn Orde en ik versnel mijn pas …
Als ik tot op 10 meter genaderd ben, zie ik mijn zusje het klooster uit komen, druk pratend en druk gebarend. Dan stapt er een chinees met een groot krat uit de deur en begint te lopen in de richting zoals mijn zusje gebaarde. De chinees passeert mij en ik kijk hem wat vreemd na. Dan loop ik verder naar Sarrit, die samen met Ielke, ook een monnik en vriendin van mij, de deur van het klooster afsluit.
Ik ren op Sarrit af en val haar in de armen. Ook Ielke groet ik met een knuffel. Het geeft mij een goed gevoel mijn zus en vriendin weer te zien. Ook zij zijn blij en verrast. We blijven een minuutje staan, de knuffels gaan over en weer.
Maar na de knuffels en “wat goed dat je er weer bent” en “blij dat ik jullie weer zie” opmerkingen stel ik dan toch de vraag waar die chinees met dat krat naar toe gaat. Sarrit vertelt dat dit het laatste krat is dat naar ons nieuwe klooster gaat. “Ons nieuwe klooster … is die al klaar dan” vraag ik. “Jah,” zegt Ielke “en mooi dat die geworden is. Kom op, dan gaan we”. Met z’n drieën lopen we achter de chinees aan. Als ik aanbied de man te helpen schud hij afwijzend zijn hoofd. Dan maar gezellig kleppen met mijn zus en vriendin.
Al keuvelend komen wij aan in een ommuurd gedeelte van de wijk Ebberdeen. Ik ken deze wijk niet zo heel erg goed maar ik weet dat de Orde van Mu-Lan hier ook zit. We lopen door de poort en staan dan op een groot plein met daaraan allemaal kloosters van verschillende Ordes. De Orde van Shou heeft de meest grote en meest opvallende tempel; waarachtig een gouden koepel … wat een overdaad. Aan de overkant van de Orde van Shou, staat een groot wit gebouw, gloed nieuw. Sarrit en Ielke lopen er heen en ik volg … dus dit is onze nieuwe tempel.