Kronieken van Gwenn, 6e Roggemaand (=5e mnd) in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ik sta op een driesprong, letterlijk én figuurlijk (in fig. zin op die van mijn leven). Terug gaat helaas niet meer … anders zou ik eerder de afslag hebben genomen … die naar links. Ga ik vanaf hier links of rechts? Links ziet er leuk uit maar rechts trekt me ook wel. Hmmmm … eigenlijk doe ik het liefst zowel links als rechts. Waarom is het maken van keuzes nou zo moeilijk? Gaat het de één beter af dan de ander en zijn dat dan ook altijd de juiste keuzes? Mijn geld is bijna op en rechts gaan biedt op korte termijn een vast inkomen. Links geeft mij weinig zekerheid maar waarschijnlijk een beter inkomen. Rechts … Helmut … links … één of ander moeras (daar is altijd avontuur) … Bijna 125 en keuzes maken blijft toch moeilijk. Kop links, munt rechts … (tzink) … kop … Ik ga rechts, in Helmut zullen ze vast wel een kroeg hebben. Vrolijk ga ik op weg naar Helmut en negeer de uitkomst van mijn Zilverling. Dat ding heeft me tenslotte nooit geluk gebracht en het gebruik op deze manier bevalt me stukken beter. Helmut … zal vast een bruizende metropool zijn.
Kronieken van Gwenn, 7e Roggemaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
gisteravond aangekomen in de bruizende metropool Helmut. Ik heb nog nooit zo'n groot DORP gezien als Helmut. Het heeft maar liefst 530 inwoners en vijf kroegen. Het inwonertal baart me zorgen maar … de kroegen lijken mij in aantal voorlopig voldoende. De Goden hebben het beste met me voor. Hopelijk tref ik hier een groep avonturiers … ik had gisteren gewoon links moeten gaan. Wat bezielde mij eigenlijk? Maar goed, na een welverdiende nachtrust ergens in een hooiberg, welke ik onder lichte dwang heb verlaten, sta ik dan nu in het drukbezochte centrum. Aan een schandpaal weliswaar … landlopers moeten ze hier niets van weten. De lokale militia zei dat ze één dag aan de schandpaal een passende straf vonden … ach één dag lijkt mij ook wel uit te houden. Het staat alleen wat ongemakkelijk en de gratis maaltijd die mij toegeworpen wordt heeft zijn “niet goed geld terug” garantie reeds lang achter zich gelaten. Vanavond heb ik tenminste weer een goede maaltijd in één van de vijf kroegen.
Kronieken van Gwenn, 8e Roggemaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
nou, gisteren, zoals ik al eerder schreef, een gratis maaltijd gekregen aan de schandpaal en een betaalde maaltijd in één van de lokale eetgelegenheden. De laatste maaltijd beviel me beter maar ik denk dat ik niet moet klagen over het gratis eten hier. Het was voor de prijs zeer zeker niet slecht. De eigenaar van de kroeg “Annex Eetgelegenheid”, Jeemie Olivier, verzekerde mij dat het dorp volop mogelijkheden bood aan nieuwkomers, voor enkele jaren geleden was hij er zelf één en nu heeft hij een goed lopend bedrijf. Ik weet niet wat hij denkt dat ik ga doen maar 't was nog niet mijn bedoeling me hier te vestigen zeg maar. Mijn optreden hier op de lokale podia worden in elk geval zeer gewaardeerd en mijn buideltje is voller dan gisteren. Echter … waar zijn al die avonturiers?
Kronieken van Gwenn, 9e Roggemaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
het moet echt niet gekker worden hier in dit dorp … Helmut, je weet wel. De lokale militia staat erop dat de regels met betrekking tot “de Rust Dag” in acht genomen worden en of ik me morgen even wil melden op het kantoor van Sgt. Hoeksteen. Ik zat alleen maar op het marktplein een stukje voor me uit te pingelen. Dat blikje wat voor me staat, aldus de vriendelijke diender, verraad dat ik aan het spelen zou zijn voor geld en daarmee zou ik de regel van “de Rust Dag” overtreden hebben. Ik zie uit naar de gratis maaltijd van morgen …
Ik heb een lokale priester, Broeder Morron, gesproken en die vroeg me of ik van dienst kon zijn. Of ik in zijn bandje wilde spelen in zijn kerk. Hij heeft blijkbaar een optreden van mij gezien … ik ben populair hier. Ik heb gezegd dat ik zou kijken wat ik voor hem kan betekenen en of een en ander in mijn “overvolle” agenda past. Als dank zou hij een goed woordje voor me doen bij Sgt. Hoeksteen. We zullen zien.
Vanavond ga ik weer optreden in de sjieke kroeg van Jeemie. Jeemie heeft grootse plannen met mij. Hij merkt dat de frisse salades beter lopen als ik mijn liederen speel. Nooit geweten dat mijn luitspel en zang zou leiden tot verhoogde saladeverkoop … sorry frisse saladeverkoop.
Kronieken van Gwenn, 10e Roggemaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ik heb mij vanmorgen al vroeg bij Sgt. Hoeksteen gemeld. Hij zei dat ik geen goede indruk op hem maakte. Voor de tweede keer in één week op kantoor van het hoofd van de Stadswacht. Ik kan niets anders zeggen dan dat deze man gelijk heeft en eigenlijk schaam ik me ook wel een beetje. Het was natuurlijk geenszins mijn bedoeling een wet te overtreden. Maar zoals in een dorp behoort gaat het nieuws hier snel en hij heeft een gesprekje gehad met Broeder Morron, de priester. Sgt. Hoeksteen is een gelovig man zo verzekert hij mij en hij zou het nobel van mij vinden als ik de kerk van Broeder Morron, en de kerk van de sgt., zou helpen door in het koor te treden. De sgt. heeft daarom gisteren, als onderdeel van het onderzoek, een bezoekje gebracht aan “Annex Eetgelegenheid” de kroeg van Jeemie.
Als ik lid word van het koor dan vervalt de aanklacht tegen mij en spaart me dat weer een dag aan de schandpaal uit. Tja, laat ik me een vrije maaltijd door de neus boren door in een koor te gaan zitten? Mijn Zilverling biedt uitkomst: kop koor, munt vrije maaltijd … (tzing) … munt … ik ga wel bij het koor. Sgt. Hoeksteen verscheurde gelijk de aanklacht en gaf mij een papier mee. Op de straat heb ik er even in gekeken: … de regelgeving van het dorp Helmut. Die heb ik net nodig!! Ik ga even naar Jeemie de avond doorspreken.
Jeemie biedt mij gratis onderdak en eten aan als ik elke avond tussen half zeven en negen bij hem een optreden verzorg. “Met een bakje chocoladesnoepjes in de kleedkamer” stel ik nog als eis. Een ferme handdruk bezegeld onze afspraak. Gratis onderdak en frisse salades … da's dan weer een meevallertje!
Kronieken van Gwenn, 27e Roggemaand, in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
vandaag is er feest in het dorp … een heus circus doet Helmut aan. De Sgt. heeft alle mannen in staat van paraatheid gebracht. Vrolijk gekleed in het meest officiële uniform paraderen de manschappen door de straten. Kinderen zijn opgetogen en de handelslieden hebben hun waar op kraampjes buiten uit gestald. Dit is tenminste iets waar een klein dorp toch groot in kan zijn. Jeemie heeft mij gevraagd of ik vanavond serenades wilde brengen langs de tafeltjes op het terras. Géén probleem, zolang het schaaltje met chocoladesnoepjes er maar staat … en de frisse salade natuurlijk.
Ik ben even over het terrein van het circus gelopen en ik heb er met een paar artiesten staan praten. Nieuws vanuit de wereld was dat er ergens bij Molthon, een grote stad 30 dagen westelijk, een prijs is uitgeloofd op het hoofd van een roofridder. Ik heb het pamflet gezien: Het hoofd van Heer Hendrikus van Knorrepot den III voor 300 Zilverlingen. Dat moet een avontuur zijn …
Potverdorie, ik kan helemaal niet weg hier, ik heb met alles en iedereen afspraken lopen en ik kan niet iedereen teleurstellen. Jeemie verwacht van me dat ik nieuwe producten promoot in mijn gezangen en Broeder Morron heeft net nieuwe zangbundels laten maken waarin mijn repertoire ruim vertegenwoordigd wordt. Misschien kan ik vakantie opnemen?
Kronieken van Gwenn, 3e Oogstmaand (= 6e mnd), in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
het circus is weer vertrokken en ik werk nog steeds bij Jeemie. Vakantie zat er even niet in zo stelde Jeemie. Het schijnt dat contracten bezegeld met een handdruk voor één jaar gelden. Dat houdt in dat ik na het jaar vrij ben om te gaan en te staan waar ik wil. OK … misschien had ik moeten vragen naar de voorwaarden en de duur van het contract. Op de 10e dag van den Zonnemaand in het jaar van den Spinnende Kater ben ik dus een vrij man … vrouw. Pfff … daar gaat mijn avontuur!
Maar goed, misschien moet ik gewoon even wennen aan het feit dat ik hier voor een jaar aanvast zit. Misschien geeft het me de gelegenheid om hier een huisje te bemachtigen en een “vast” bestaan op te bouwen. Misschien heeft dit dorp wel meer te bieden dan ik in één maand kan bekijken. Misschien …
Kronieken van Gwenn, 14e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
als ik 's avond mijn vaste optreden in “Annex Eetgelegeheid” verzorg, zie ik daar toch die roofridder H. van Knorrepot den III aan een tafeltje zitten. HOERA … het avontuur komt naar mij. Wat een tof dorp is dat Helmut toch. Ik loop naar Jeemie en stel hem de vraag of hij niet iets door het eten aan tafel 13 kan doen … de tafel van Knorrepot den III en zijn gevolg. Of ik niet goed bij mijn hoofd ben? Betalende klanten gif voorzetten … slecht voor zijn naam en clandisie. Maar het hoeft niet perse dodelijk te zijn stel ik nog, maar mijn opmerking wordt niet gehoord. Dan maar naar buiten …
STADSWACHT!!!! … daarop vertrekt de roofridder en zijn gevolg met rasse schreden naar de paardestal. Enige momenten later rijden ze in noordelijke richting. De stadswacht had nog wel een paar vragen aan mij te stellen, of ik me morgen even wil melden op het kantoor van Sgt. Hoeksteen. Ik voel een gratis maaltijd aankomen. Ook Jeemie had nog een paar vragen … dat wordt geen frisse salade denk ik!!!
De vragen van Jeemie zijn kort en bondig: waar haal ik het lef vandaan om zijn gasten weg te jagen? Waar denk ik in een goede keuken gif vandaan te halen? Wie draait er voor de kosten op die hij heeft gemaakt voor Heer Knorrepot den III? … Tijd voor een bijbaantje in een andere kroeg.
Kronieken van Gwenn, 15e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ik vind het een goede vraag van Sgt. Hoeksteen … Met deze vraag overvalt hij mij gelijk als ik me 's ochtends meld op zijn kantoortje. Nou … ik vertel hem het verhaal van Heer Hendrikus van Knorrepot den III en het geld dat op zijn hoofd staat. Dat zal allemaal wel maar daar was Hoeksteen niet van gediend. De wetenschap dat hier geboefte rond zou lopen gaf Hoeksteen de kriebels. Bedenk eens dat zoiets een bende avonturiers naar het dorp kan halen. Ik krijg een weekje cel om tot mijn zinnen te komen. Dat zal ik dan wel even moeten overleggen met Jeemie en natuurlijk met Broeder Morron. Hoeksteen keek me vragend aan. Ik beloof je dat ik me meld voor noen. Prima.
Jeemie was niet gelukkig met de situatie, hij vreest dat zijn frisse salades nu terug gaan lopen en dat een goede omzet in de aankomende week uitblijft. Sorry …
Broeder Morron stak een extra kaarsje voor me op. Hij verzekerde mij nog dat een week op water en brood, dat daar nog nooit iemand slechter aan geworden was. … dat hopen we dan maar. En hoop doet leven!!
Voor noen meld ik me bij Sgt. Hoeksteen. Ik word naar een cel gevoerd en als de deur achter mij sluit besef ik dat dit wel eens een hele lange week zou kunnen worden. Laten we maar het beste ervan maken!
Kronieken van Gwenn, 19e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ergens in de middag gaat mijn celdeur open en Sgt. Hoeksteen staat in de deuropening. Of ik even met hem mee wil komen naar zijn kantoor? Och, grap ik, ik heb niets beters te doen dus dat zal wel gaan lijkt me. In het kantoor staat een diender met een zak. En op de tafel van Hoeksteen ligt een iets kleiner zakje. Hoeksteen laat de zak door de diender openen en ik zie tot mijn volste verbazing dat er het hoofd van Heer H. van Knorrepot den III in zit. Ik raad dat er op het bureau van Hoeksteen het zakje met 300 Zilverlingen ligt. Hoeksteen bevestigd dit door het zakje te openen. Zie aan mijn verhaal klopte dus toch.
Hoeksteen biedt zijn verontschuldigingen aan en zegt dat ik vrij ben. Hij geeft me nog 10% van de 300 Zilverlingen. Nou, da's me nog eens aardig. Heb ik niet geheel voor niets vast gezeten … wel jammer dat ik het avontuur heb gemist. Maar dat geeft me wel inspiratie om een mooi gezang te schrijven over Heer van Knorrepot den III en zijn noodlot. Stadwacht als muse … typisch!
Met de 30 Zilverlingen ga ik naar Jeemie en betaal mijn schuld bij hem af. Ik vind dat ik hem in een vervelende positie heb gebracht en dat wil ik niet. Hij heeft mij tenslotte ook de mogelijkheid gegeven een eerlijk bestaan in dit dorp te beginnen. Ik hou nog 24 Zilverlingen over en ga naar Broeder Morron. Aan de kerk doneer ik ook 6 Zilverlingen en Morron is mij zeer dankbaar. Zie je wel dat er nog nooit iemand slechter is geworden van een weekje water en brood …
Ik heb nu nog 18 Zilverlingen over. Wat zal ik daarmee doen?
Kronieken van Gwenn, 21e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
schijnt er hier in de buurt toch een bos te liggen met een bende vriendjes van mij, althans dat zeggen ze. Ook zitten er druïdes die de boel nogal angstvallig dichthouden. Verdorie … heb ik weer. Zit voor een jaar vast aan Jeemie, druïdes die een bos gesloten verklaren en mijn vrolijke vrienden zitten opgesloten in dat bos. Wellicht tijd voor een heroïsche reddingsactie …
Ik overleg met Jeemie en Broeder Morron. Onder het genot van een wijntje spreek ik mijn plannen met betrekking tot een bezoek aan het bos door. Beide menen dat de wijn mij te snel naar het hoofd stijgt … maar ik blijf voet bij stuk houden en zet de 18 Zilverlingen op de tafel neer. Dat lijkt me voldoende voor mijn afwezigheid.
Het lukt me beide over te halen om mijn idee te ondersteunen. Ik hou ze een dikke vette worst voor de neus. Ik zeg dat een bezoek aan het bos vele voordelen voor beide heren op kan leveren. Zo kan ik mijn zangkunsten en luitspel tot een hoger niveau brengen en dat geeft Jeemie weer meer clandisie en Broeder Morron een grotere kudde. Iedereen tevreden lijkt me. Morgen vertrek ik … ik verheug me nu al op de hertenbiefstuk en de berenspies. Een feestelijk maal geroemd onder de elven. Van Jeemie moet ik dat recept meenemen naar Helmut. Ik zal kijken wat ik kan doen.
Kronieken van Gwenn, 22e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ik ben klaar voor vertrek naar het bos. Jeemie geeft me nog proviant mee voor de reis en Broeder Morron geeft me de zegening voor een goede reis en een goede afloop. Ik dank de heren en vertrek naar het bos. De zon staat deze dag hoog aan de hemel en ik hoop maar dat het een goede dag gaat worden voor mij en de vrienden die ik ga bezoeken.
Na een uurtje stappen nader ik het bos. En ik krijg gelijk het idee dat ik door vele ogen in de gaten wordt gehouden … maar dat kan natuurlijk ook mijn verbeelding zijn. Hoe dan ook, ik volg het pad tot aan de bosrand. Van hieruit volg ik deze in noordelijke richting en besluit rond het middag uur het bos in te gaan. Het geeft me een vreemd gevoel maar ik zet door.
Ergens tegen de avond vind ik een open plek en ik leg een kampvuur aan. Ik zit goed en wel aan mijn avond eten als ik bruut gestoord word. Een man die zichzelf voorstelt als Elzas vraagt wat ik hier aan het doen ben … in zijn bos. Ah, … een local denk ik en vertel hem over mijn vrolijke vrienden die hier in dit bos gevangen worden gehouden, waarschijnlijk door een groep druïden en tegen hun wil.
Volgens Elzas, leider van de groep druïden die hij “zijn Vrolijke Vagebonden” noemt, is het maken van vuur een vorm van openbare geweldpleging … Heb ik weer. Willen mensen mij even regeltjes uitleggen voordat ik gearresteerd wordt? Ik breek het kamp op en doof het vuur waarna ik gedwee Elzas volg.
Ik krijg geleide naar een vreemdsoortig bouwsel. Elzas noemt dit een steencirkel. Een plek waar hij en zijn Vrolijke Vagebonden altijd samenkomen. Morgenvroeg komen zij allen weer samen. Tot die tijd word ik geacht in het midden van de cirkel te blijven zitten. Een roedel wolven, zo zie ik, neemt de wacht van Elzas over. Elzas verdwijnt even geruisloos als hij gekomen is. Ik wacht de dageraad af.
Kronieken van Gwenn, 23e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
's Ochtends is alles klam en vochtig maar ik heb lekker geslapen. Van de wolven heb ik totaal geen last gehad. Ik ontwaak fris en fruitig en besluit mijn ontbijt te nemen. De worst en de kaas die ik van Jeemie heb meegekregen smaken voortreffelijk en het laatste stuk kruidenbrood smaakt mij ook prima. Als ik het ontbijt goed en wel op heb, komt Elzas en een groep van 9 personen de cirkel ingelopen en uit beleefdheid sta ik op. Ik groet de groep met de woorden dat ik blij ben dat ze op dit vroege uur van de dag en in zo'n kort tijdsbestek toch nog even de tijd hebben genomen om mij te ontmoeten. Hier en daar zie ik een opgetrokken wenkbrouw. Humor heren meer niet!!
De 9 onbekenden nemen plaats op een steen en Elzas begint een verhaal over mij en mijn onverantwoorde gedrag hier in zijn bos. Nou, ik dacht dat het voor een leek als mij toch een prima vuurtje was, het had veel erger kunnen zijn stel ik nog. En weer zijn daar die wenkbrouwen … tss, wat is dat toch met deze gasten? Ik herhaal het maar weer een keer. Humor heren … humor!
Drie korten, drie langen … en dat is lang voor mij om te zwijgen. En eindelijk dan de vraag wat ik in de naam van Ehlonna hier doe? Ehlonna … oh wacht, die ken ik, da's een bosgod. Nou … en ik vertel het verhaal dat ik op zoek ben naar mijn soortgenoten de elven. Dit omdat ik graag in de schone kunsten van muziek, zang en dans onderricht wil worden.
Elzas klampt zich vast aan het verhaal dat ik de elven wilde bevrijden uit de handen van de druïdes … OK, komedie is dan niet mijn sterkste kant en dat begrepen de heren. De veroordeling luidde als volgt. Ik mag géén vuurtje meer stoken in het bos van Elzas tenzij ik bij hem in de leer ga om een gecontroleerd vuur te maken. Da's goed maar daar heb ik nu even geen tijd voor. Ik wil naar mijn soortgenoten.
Eén van de druïdes is zo aardig om mij de weg te wijzen. Hij stuurt een wolf met mij mee.
Kronieken van Gwenn, 25e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
afgelopen nacht heb ik weer in het bos doorgebracht. Dit keer heb ik wel last gehad van wolven … eigenlijk van één wolf. Elke keer als je bijna in slaap valt begint dat kreng te huilen ongelovelijk!! Laat dat beest ook even in de leer gaan bij mijn elvenbroeders, misschien dat ook hij of zij nog wat aan dat valse gejammer kan doen. En als het niet jankt, kruipt het tegen je aan zodat je daar wel weer wakker van wordt. Al met al een onrustige nacht dus.
Maar vandaag ga ik mijn elvenbroeders ontmoeten en dat maakt de hele nacht weer goed zo hoop ik maar. Ik eet mijn laatste stuk worst en kaas op en vertrek vervolgens achter de wolf aan. Prima geleide wolfje, dat moet gezegd worden want tegen de middag bereikten wij de elvenstad. Opgelaten als ik was begon ik gelijk een lied en liep door de poort de stad in … op de grond, géén enkel huis te bekennen. ????? OK een paalstad. Was even tegen mijn verwachting in maar ik kan ermee leven.
Ik werd gelijk door een stel nobele krijgers in de kraag gevat en bij de Wijze voor de deur neergezet … wat heb ik nu weer gedaan? Na een half uurtje werd ik binnengelaten en een oude grijze elf ontving mij in zijn ontvangstkamer. Hij heet Theatreon. Hij is de “burgermeester” zeg maar. Wat ik hier kwam doen? Nou kijk, … en ik vertel hem het hele verhaal over de schone kunsten van de muziek, zang en dans en dat ik daar graag hier in deze stad onderricht wil volgen. … Beraad … en tot die tijd was ik welkom in de stad als ik me maar aan de regels houdt … Dit kan natuurlijk vreselijk mislopen maar ik beloof Theatreon dat ik mijn best zal doen.
Ik besluit om via de touwbruggen naar een soort van kroeg te gaan en daar op de uitslag van het beraad af te wachten.
Kronieken van Gwenn, 27e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ik heb overnacht in “den Gulden Harp”. Een etablissement waar schijnbaar meerdere barden komen. Er is hier zowaar elke avond “een battle”. Dit houdt in dat verschillende barden in verschillende disciplines het tegen elkaar opnemen. Daar komt dan een winnaar uit en hij of zij die de meeste battles op naam heeft, wordt eens per jaar uitgeroepen tot “Bard van het Jaar” en krijgt dan een gouden Harp in die bepaalde discipline …
De Bard van dit Jaar op de discipline “Zang” heet Quinten Fartraveller. Naast zijn titel Bard van het Jaar op de discipline “Zang” is hij tweede geworden op de discipline “Snaar instrumenten”. Hij begeleidt zichzelf op dan ook op een harp en mijn god … die gast is echt goed. Vandaar waarschijnlijk zijn titel “Meester Bard”. Ik zou maar wat graag willen dat ik onderricht van hem kon krijgen. In de periodes dat er geen battle gaande is, is het podium geopend voor ieder die maar plaats wil nemen op het podium. Uiteraard heb ik ook even op het podium gestaan. Het was wel stil in de zaal. Ik weet alleen niet of dat kwam omdat het goed was of omdat de zaal niet begreep waar ik het lef vandaan haalde om op een podium te gaan staan.
Rond het middag uur komt Theatreon en een klein gevolg binnen. Ook zie ik Quinten Fartraveller onderdeel uit maken van de groep die behoort tot het gevolg van Theatreon. Hij wendt zich gelijk tot mij, hij neemt plaats tegenover mij aan tafel. Uit beleefdheid sta ik natuurlijk op en Theatreon gebaart dat ik maar weer moet gaan zitten. Niet voordat Theatreon zit natuurlijk. De rest van het gevolg stuurt alle aanwezigen in het etablissement naar buiten om vervolgens aan de bar plaats te nemen.
Theatreon, een man van weinig woorden vermoed ik, maakt een handgebaar naar het podium als in “ga je gang, laat maar eens horen wat je kunt”. Met enige twijfel en lood in mijn schoenen neem ik plaats op het podium en laat mijn beste stem horen … hoop ik. Zelfs de waard stopt waar hij mee bezig is en ik krijg het gevoel dat het goed gaat. Aan het einde van mijn optreden is het voor vijf seconden even stil. Ik kijk paniekerig rond maar dan staat Theatreon op en geeft mij een zacht applaus. Ik loop weer naar de tafel.
Uit zijn binnenzak haalt Theatreon een rol perkament en overhandigd deze aan Quinten die ook aan de tafel gesommeerd wordt. Op het perkament staat dat Quinten mij onderricht zal gaan geven. Alleen onze handtekeningen moeten nog geplaatst worden. Quinten tekent zonder het geschrift gelezen te hebben … Ik ken dit soort momenten en ik neem toch maar even de tijd om het te lezen. Dan zet ook ik mijn handtekening … Hoera, ik mag blijven!!
Kronieken van Gwenn, 28e Oogstmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ik heb vannacht goed geslapen. Ze hebben een kamer in “den Gulden Harp” voor mij geregeld en ik mag daar blijven wonen voor de tijd dat ik in de leer ben bij Quinten. Nadat ik vanmorgen vroeg gewekt ben, in opdracht van Quinten, ben ik gaan ontbijten en … berenspies kennen ze hier niet. Da's dan wel weer zonde. Hertenbiefstuk daar-in-tegen, alleen bij het avondeten. Dus brood, kaas en een beker niet te versmaden geitenmelk. Vervolgens kon ik naar de instrumentenmaker Orethion, eigenaar van de Fa. Fabricius Instrumentalis Magistralis … zoals het bericht van Quinten liet weten.
Bij de Orethion moest ik een tijd wachten, de beste man had nog andere opdrachten. De wachtkamer van Orethion stond vol met allerlei vreemdsoortige instrumenten waarvan ik het bestaan niet eens wist. Maar ook instrumenten die ik wel ken en dan in de meest prachtige uitvoeringen. Prachtige luiten met zilver en goud belegd, prachtige mahoniehouten harpen met ivoren stelwerken in allerlei maten. Ik heb werkelijk mijn ogen uitgekeken. Na een goed ander half uur mocht ik bij de Meester Instrumentenmaker binnen komen. Ook hier, in zijn werkkamer, prachtige instrumenten, … ware kunst.
Orethion zette me op een kruk en stelde me een aantal vragen met betrekking tot welk instrument ik wilde leren bespelen. Mijn eerste keus was percusie maar Orethion stelde dat dit meer iets was voor “de wat grovere bard” … Wat ik dacht van een snaarinstrument? Mijn oog viel op een grote harp in de hoek van de werkkamer … Zoiets als een harp vroeg ik. … een fijn instrument voor een fijn besnaard persoon stelde Orethion. Dat klopt wel stelde ik.
Harp … Orethion begon gelijk een aantal maten te meten waaronder armlengte, vingerlengte en schootgrootte. Hij begon te rekenen en te schetsen het duurde en het duurde tot tegen het eind van de middag mijn harp op een rol perkament stond. Tja, hij zag er mooi uit. Orethion wachtte met smart af en ik vroeg me af waar hij op wachtte. Nou, is het wat vroeg hij. Ja mooi, maar wat gaat dat kosten dan? … Niet iets waar ik me druk over moest maken. Maar goede stukken hebben toch een prijs stelde ik. Zoals ik al zei … niet iets waar jij je druk over hoeft te maken benadrukte Orethion nogmaals met klem. Nou … euhm, … ja graag, doet u die maar. Orethion stuurde me met een papiertje naar Quinten.
Ik vond Quinten in “den Gulden Harp” en overhandigde hem het papier. Mooi … zei Quinten, dan gaan volgende week je harplessen beginnen. Ok … en tot die tijd? Kijk gerust rond in de stad, oriënteer je en maak kennis met deze en gene … een goede Bard heeft kennis, kennissen en vrienden. Dan weet je dus wat je nu te doen staat … Ja, da's goed, maar eerst even iets eten. Ik heb alleen nog maar ontbeten.
Kronieken van Gwenn, 2e Overvloedsmaand (= 7e mnd) in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
in “den Gulden Harp” heerst een gespannen stemming. Er zijn een aantal troubadours binnen gekomen en ze krijgen gelijk mot met Timo “ de Tondeldoos” Hoogenboom, Flamboyant Vuurvreter. De drie troubadours, bekend onder de naam “Trio Trauma”, hebben Timo uitgedaagd tot een duel. Eén van de troubadours zegt een betere vuurvreet act te hebben dan Timo en ze kunnen ook leuke trucs met water. Timo, een licht ontvlambaar persoon, stond in lichterlaaie. Nou, … het belooft spannend te worden vanavond!
Kronieken van Gwenn, 3e Overvloedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
wat een geweldige avond gisteren. “Trio Trauma” heeft werkelijk alles in huis om hun naam eer aan te doen. Blijkt dat die gasten niets anders doen dan beroemde Barden stangen en in de zeik zetten. Ongelovelijk wat een stel komedianten. Timo heeft er vast een trauma aan overgehouden en qua humor verdienen deze gasten zeer zeker de eerste prijs … het snot kwam me uit de neus … mijn God wat lachen.
Kronieken van Gwenn, 4e Overvloedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
vandaag ben ik eens gaan rondvragen hoe het bos eigenlijk heet. De eerste die ik tegenkwam, een elven barmeid 's morgens bij het ontbijt, vertelde me dat dit het “the Old Forest” heette. Nou, dan weet ik dat ook weer. En de stad? Hoe heet de stad? Willowwood Village. … Vreemd, ik heb helemaal geen wilgen gezien. Waarom noem je een stad naar iets wat er niet is? Dit vraagt om onderzoek.
Vaak dezelfde vraag gesteld en steeds een ander antwoord over waarom het Willowwood Village heet. Wat wel duidelijk is, is dat de elven hier de naam van hun stad veranderd hebben in de loop der jaren. Is dat nou handig vroeg ik me meerdere keren af maar … Snerfobian “the Elder” Young, Master Sage and Simplistic Storyteller combined with Petite Holographic Pictures, wist mij te vertellen dat het allemaal te doen was om onbekend te blijven.
Snerfobian begint te vertellen en ondersteund het gehele verhaal met beeld en geluid … geweldig om te zien, adembenemend goed gewoon. Het verhaal komt hier op neer: Het bos, the Old Forest, heeft de naam gehouden maar door de jaren heen kreeg het toemalige elvendorp veel aanloop van barden die graag van de elven het vak wilde leren. De toestroom van nieuw, goed talent en nieuw, minder goed talent, liep de spuigaten uit. Veel schade aan de natuur kwam met de toestroom van al deze vormen van talent en de druïdes waren hier niet gelukkig mee. Maar het kon allemaal niet meer voorkomen worden. Daarom bedachten de elven samen met de druïdes een plan om alles weer, zo veel mogelijk, naar het oude te brengen … de stad voor de elven en de bossen voor de druïdes.
Het plan, middels een gecontroleerde brand het oude dorp “Oaken Village” af te branden en 15 mijl verderop een nieuw dorp op te bouwen, werd met algemene stemmen aanvaard. De elven hebben eerst een nieuw dorp, Willowwood Village, mogen bouwen en toen het dorp klaar was hebben de druïdes het oude dorp gecontroleerd afgebrand. Het nieuws is verspreid naar alle uithoeken van het land dat de elven vertrokken zijn naar andere dorpen, steden en bossen en dat de druïdes het bos nu beveiligen tegen onbesuisde lieden die niets in het bos te zoeken hebben. “Oaken Village” en diens “Institute for Bardic Art and Knowledge” is zo een legende geworden.
Niemand weet dus “echt” van het bestaan van het “Institute for Bardic Art and Knowledge” in Willowwood af. Dat geeft rust en vrede in “the Old Forest”. … Ah, vandaar dat ik géén vuur mag maken. Maar waarom ik dan wel doorgelaten ben? Nou, waarschijnlijk omdat je een elf bent en omdat je op zoek was naar je soortgenoten. De druïdes hebben een item van ons gekregen waarmee zij de geloofwaardigheid des persoons en diens devotie en kunde voor muziek, zang en dans te kunnen testen. De uitkomst van deze test is bepalend voor doorgaan naar de stad of uit het bos gezet worden. De druïdes zijn een soort van controlepost voor ons zeg maar.
… altijd handig om te weten!
Kronieken van Gwenn, 6e Overvloedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
ik heb eens even een rondje door de stad gemaakt. En die blijkt toch mooi even iets groter dan dat ik verwacht had. Naast de paalhuizen en touwbruggen hebben de elven hier ook een “begaande grond”. Een compleet amfietheater en een groot gebouw dat dienst doet als “Institute for Bardic Art and Knowledge” liggen een eind bij de paalhuizen vandaan. Ook staan hier een aantal muziekhuizen die de mogelijkheid bieden om je specialisatie verder te ontwikkelen, dit zijn privaatscholen.
De paalhuizen vormen de “officiële stad” zeg maar en de “begaande grond” vormt een aparte sectie. Ik heb zo eens even een inschatting gemaakt van de hoeveelheid huizen en dat zijn er ook al meer dan ik verwacht had. Elke sectie, wijk, heeft haar eigen opgang en je moet dus van de ene naar de andere wijk gaan middels de grond. Het centrum, daar waar ik eigenlijk tot nu toe alleen nog maar ben geweest, heeft winkels, kroegen, vijf herbergen waaronder “den Gulden Harp” en officiële gebouwen zoals het stadhuis.
Maar ik ben meer te weten gekomen. De hele stad stikt van de barden … de hoeveelheid winkels die ook maar iets met mijn professie te maken hebben … veel, héél veel. Iedereen hier in Willowwood speelt wel een instrument zo lijkt het.
Als ik ergens de naam van de lokale krant lees: “ the Willowwood Journal, Local news from Bardic City” gaat het als bliksem door me heen … “Willowwood, Bardic City”. Wat is het leven toch mooi … eigenlijk!!!
Kronieken van Gwenn, 7e Overvloedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
vanmorgen ga ik mijn harp ophalen en daarna ga ik gelijk door naar Quinten. Maar ik heb nog heel even de tijd om even van alles op een rijtje te zetten.
Voor mij belangrijke inwoners van Helmut:
Voor mij belangrijke inwoners van Willowwood Village:
Zo, dat is dat … nu moet ik echt weg. Maar niet voordat …
Nog uit te zoeken:
Nu ga ik echt, anders kom ik te laat bij Quinten … dat staat nooit goed op een getuigschrift!!!
Kronieken van Gwenn, 14e Overvloedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
de eerste week zit erop bij Quinten. Hij heeft een hele bende muziekboeken en bladwerk. De muziekstukken gaan over echt van alles. Van kerkelijke muziekstukken tot de meest vreemdsoortige vrije interpretaties en combinaties van muziekinstrumenten. Een voorbeeld van dit laatste: er schijnt een groep Barden rond te trekken onder de naam “the Wrecking”. Zij maken harde muziek en slaan hun luiten kapot op het podium. Het publiek bij deze optredens schijnt geheel buiten zinnen te gaan bij die gasten. Ook vreemd is dat deze groep geheel bestaat uit orken en ogres … dat geeft toch iets aan denk ik.
Ook leer ik over de invloeden van verschillende culturen in de muziek. Zo is er een groot verschil tussen de mineure stemming in het dwergenlied en het vrolijke opgewekte elvenlied. Dwergen zingen veelal over goud en bier … meestal zijn dit zware muziekstukken die, mits gezongen door een stel dronken dwergen in een kroeg, geen vrolijke stemming bij je oproept. En de elven zingen meestal over liefde, al dan niet een bereikbare liefde, en de natuur. Veel lichtere muziek die de toehoorders kan laten wegdromen naar andere, exotische oorden.
En er is natuurlijk verschil in muziekinstrumenten. De grovere rassen, dwergen, orken, ogres en hobgoblins spelen veelal op zware trommels, koperen blaasinstrumenten, de basluit en pijporgels. Het volk van de bossen, elven, nimfen, pixies en centaurussen spelen veelal fluit, de gewone luit, viool en harp. Mensen … die spelen eigenlijk van alles maar net niet goed genoeg stelde Quinten. De eeuwige tweede.
Ik word ook onderricht in lokale geschiedenis en “hoe informatie te verkrijgen en hoe om te gaan met die informatie”. Hier heb ik al een test over gehad. Ik heb de hoofdstukken 1 t/m 3 van “Informatie …, peuter het maar los” goed doorgelezen en ik heb het in de praktijk gebracht in “den Gulden Harp”. Ik heb geprobeerd om de dagomzet van “den Gulden Harp” los te peuteren.
Helaas, ik heb de test niet gehaald. Hoofdstuk 4 meldde dat je vooral NIET dronken moest zijn … had ik dat hoofdstuk ook moeten leren dan?
Kronieken van Gwenn, 16e Overvloedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
jawel, het is weer zo ver. Wéér een grijze haar op mijn hoofd erbij. Maar wat geeft het … hoera, ik ben 125 vandaag. Zullen mijn vrienden aan me denken? … en cadeau's, spannend!!! Oe, ik moet natuurlijk niet vergeten een paar notentaarten te halen, voor hen die op de koffie of de thee komen. … en slingers! Zullen ze blijven eten?
Ik heb het toch wel over mijn verjaardag gehad met deze en gene hier in Willowwood? Jawel … Quinten weet het, en Timo. Ja, … en de barmeid Lotte … en, en Fons. Fons? Jaha, Fons “de Flierefluiter” Khar, Bard and Famous Fluteplayer. … en natuurlijk weten Thostariël, Helena, Ralph, Pholos en Khaton het. Wie dit zijn vertel ik nog wel eens. Wie nog meer eigenlijk? Nah, het zullen er vast meer zijn. Ik ga me maar eens aankleden en naar beneden.
Toen ik beneden kwam hingen er géén slingers en Lotte feliciteerde mij niet eens. Nou vraag ik je! Ik heb mijn ontbijt genuttigd en ben naar Quinten gegaan. Ook hij … géén woord. Het moet verdorie niet gekker worden. Timo vanmiddag nog gezien, zei niks. Zoek het allemaal maar lekker uit hoor, ik maak mijn eigen feestje wel.
En nu zit ik hier, iets buiten de stad, onder een oude eik. “Er is er één jarig …”.
Kronieken van Gwenn, 17e Overvloedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
wat een geweldig feest gisteravond. Ze hadden “den Gulden Harp” helemaal versierd met slingers en iedereen was er. Ze hadden er toch aan gedacht … aan mijn verjaardag. Het is geweldig om een hele avond in de belangstelling te staan. En het leuke aan dit feest was dat er zo godsgruwelijk veel muzikanten, zangers, komedianten en saga waren. Er is elk moment van de avond wel iemand op het podium … GEWELDIG!!!
Zelfs Theatreon was er. Ik voelde me zeer vereerd. En wat een bende cadeau's … en wat een bende drank ging er door. Theatreon zei nog wijn is goed voor je. Maar ooohh, … wat heb ik een zere kop. Gelukkig heb ik van Quinten vandaag een dagje vrij gekregen. Even rustig bijkomen …
Kronieken van Gwenn, 24e Overvoedsmaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
met de studie gaat het goed maar ik merk wel dat het steeds moeilijker wordt. De druk wordt nu al hoger en ik heb géén vrije dagen meer. Een bard is nooit vrij aldus Quinten. Er is elk moment van de dag een verhaal dat verteld moeten worden, een lied dat gezongen en geschreven moeten worden en een nieuwe grap die gemaakt moet worden … zo verzekerde hij mij.
Ook gaat het steeds sneller. Dit geeft soms grote frustraties. Ik vind nog amper de tijd om mijn sociale leven te onderhouden en om contacten op te doen. Ik zit nu even beneden in “den Gulden Harp” als ik dit schrijf. Ja lekker, een wijntje graag!!!
Kronieken van Gwenn, 5e Andermaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Joepie, de eerste tentamens zitten erop en dan is het nu tijd om even een weekje aan mijn sociale leven te werken. Vandaag ga ik met een paar andere studenten naar een kroeg om de aankomende week in te luiden. Het valt me op dat er weinig contact is tussen studenten maar dat komt natuurlijk ook omdat ik “privélessen” heb van Quinten. Ik vraag me af of het wel zin heeft om naar “the Intitute for Bardic Art en Knowledge” te gaan als ik bij Quinten klaar ben. Misschien moet ik daar alleen het examenjaar gaan doen zodat ik ook dat diploma heb … latere zorg!!!
Maar goed, … de kroeg. De kroeg heet “den Gevoelige Snaar”, een podium voor hedendaags cabaret. Leuk, scherpzinnige humor op actuele gebeurtenissen. Daar ben ik wel even aan toe. Ik ga met Helena, Thostariël, Ralph, Pholos en Khaton. Ook zij zijn allen nieuw in Willowwood. Helena, een mens van 17, doet de algemene bardopleiding aan “the Institute”, net als Ralph, een mens van 19. Thostariël, een elvenvrouw van 121, volgt privélessen bij Snerfobian. Thostariël is een geweldig vriendin … stapelgek, altijd feest met haar in de buurt. Pholos en Khaton, een tweeling elvenmannen van 119 volgen privélessen bij Fons.
Dus … wie wil er nog een wijntje? … Het gaat vast een toffe dag worden!!!
Kronieken van Gwenn, 6e Andermaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
we zijn eruit hoor. We hebben gisteren in “den Gevoelige Snaar” onze namen bedacht. Hier volgt het resultaat:
Het verhaal van Thostariël moet ik even vertellen … hilarisch gewoon en ze kwam er zelf mee. Ik vertel het verhaal zoals zij het ons heeft verteld en weet dat de titel “great storyteller” niet voor niets is (ze kan prachtig vertellen met een dosis humor en spot) … lees snel het volgende hoofdstuk.
Kronieken van Gwenn, 6e Andermaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
het verhaal van Beau, Beau “Stuck in your Eyeball” Calvados, Great Storyteller but Lousy Fiddler, en hoe zij aan haar naam kwam (verteld door Thostariël Calvados).
Ik woonde in Herleniek, een grote elvenstad ver hier vandaan, samen met mijn ouders, mijn oudere broer en jongere zus. Ik groeide onbezorgd en beschermd op. Geld was nooit een probleem want mijn vader was een voornaam man in de stad Herleniek. Hij was iets van burgemeester ofzo … raadsheer … zoiets, weet ik veel. Geld zat in elk geval. Mijn jeugd was leuk, ik speelde met mijn vriendinnetjes in onze grote tuin (NOT) en zat op een goede school (volgens mijn ouders). Buiten op straat mocht ik niet komen, mijn moeder was bang dat ik daar “verkeerde” dingen op zou pikken.
De straat blijft je dan dus trekken hè! Verbieden heeft geen zin, dat werkt averechts … dus waar was ik de meeste tijd? Precies, op straat. Helemaal niet in de tuin zoals mijn moeder had verwacht en gehoopt. Maar goed … Op de straat leerde ik Mysticus kennen, een beroemd bard bij ons uit de stad. Mysticus, Fiddler Magistralis and Dancer in Dreams.
Nu wist ik van mijn oude lui dat die Mysticus een man moest zijn waar je voor uit moest kijken. Hij was een beetje … mysterieus? Dhuh … nee, angstaanjagend. Als hij in de buurt was had je het idee alsof je door de duivel bezeten was. Gevoelsmatig dan hè! Nou, en dat klopt van geen kant. Mysticus zelf was wél bezeten door de duivel, niet zijn omgeving. Maar Mysticus had een remedie, viool spelen. En dat kon hij als géén ander.
Ik speelde in eerste instantie op de viool van Mysticus en hij genoot van de lessen die hij me gaf. Later speelde ik op de viool die ik aan mijn ouders had gevraagd omdat ik dat graag wilde leren spelen. Ik werd naar vioolles gestuurd bij Mw. Isabella Twinkel en in het geheim volgde ik ook lessen bij Mysticus. De lessen van Mw. Twinkel waren saai, rustig maar bij Mysticus kon ik alles geven, ik ging helemaal los … lekker raggen op die viool.
De avond van de Grote Voorstelling op het plein brak aan en alle studenten van de gehele muziekschool stonden met spanning te wachten om op het Grote Podium plaats te mogen nemen. Het orkest, waaronder ik, liep het podium op en een applaus volgde. Ik ging zitten en keek rond of ik Mysticus ook zag. En daar ergens in het midden van het plein, daar stond hij. In een straal van 5 meter niemand om hem heen. Toen kwam de dirigent op Master Bard Thandsit'Loss op … een daverend applaus!! En toen … stilte.
Het stokje van Thandsit'Loss zwiepte en allen zetten in. We speelden een stuk van ene W. Straussfügel, een Master Composer uit lang vergeten tijden. Prachtige vioolpartijen in zijn stukken. Werkelijk schitterend. En halverwege de partitude gebeurde het. Ik ging helemaal los en op het plein stond Mysticus mij aan te moedigen. Ik ging door als maar wilder, als maar harder. Ik had nog controle over de viool maar geen controle meer over mezelf. Het orkest stopte … ik niet, harder en harder, sneller en sneller en toen … kreeg mijn buurvrouw de strijkstok (BOW) in haar oog.
Sindsdien nooit meer viool gespeeld en ben gelijk naar mijn oom en tante hier in Willowood gestuurd. Jaren niets gedaan behalve rondhangen en bier serveren aan het goede volk hier. Nu ga ik een opleiding volgen tot storyteller bij Snerfobian … vandaar mijn naam: Beau (it's a pun, a play with words) “Stuck in your Eyeball” Calvados, Great Storyteller but Lousy Fiddler.
Kronieken van Gwenn, 15e Andermaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
de week vrij zit er weer op. Lekker hoor, zo'n weekje even niets te moeten. Vandaag ben ik weer vroeg naar Quinten gegaan voor mijn lessen. Hij had een verrassing voor me. Volgende week gaan we op excursie naar één of andere stad. Helemaal te gek!! En of ik een idee had wie er nog meer mee konden … Dhuh!! 'tuurlijk weet ik er wel een paar; Beau, Helena, Ralph, Pholos en Khaton. Quinten zou kijken wat hij kon doen. Dit alles gezegd hebbende, zette hij me achter de boeken en verdween door de deur naar buiten.
Na een halve dag in mijn ééntje gespeeld te hebben op de luit en de harp, kwam Quinten terug. Hij vertelde me dat niet iedereen mee kon die ik opgegeven had aan hem. Pholos en Khaton, hadden een eigen excursie maar Beau, Helena en Ralph zouden van de partij zijn. Woehoew … ik verheug me er nu al op. Maar, … wel jammer dat Pholos en Khaton niet mee gaan!!!
Vanavond ga ik nog even een rondje doen door de kroegen … kijken of ik de anderen ergens kan vinden zodat we alvast wat plannen kunnen gaan maken voor volgende week.
Kronieken van Gwenn, 16e Andermaand in het jaar van den Gloeiende Ridder (1350 NT):
Lief dagboek,
gisteravond ben ik Beau en Helena tegengekomen in “den Vergane Glorie”. De naam zegt het al … bards die echt afgeschreven zijn staan hier nog op het podium. Soms best leuk hoor afgezaagde moppen te horen maar vanavond even niet. In “den Vergane Glorie” besluiten we om naar “den Broen'n” te gaan. “den Broen'n” is een gezellig bruin café, waar je even tijd hebt om te kletsen. Géén podium waar ieder moment een bard staat maar waar je gewoon even lekker tijd voor elkaar kunt hebben. Klessebessen … leuk hoor.
Helena en Beau hebben ook zin in de excursie. We hebben alle drie géén idee waar we naar toe gaan maar we zijn al wel druk doende om eens alle mogelijkheden door te lopen. Ook hebben we geen idee hoe lang we weg zullen blijven … dus eigenlijk zijn alle mogelijkheden nog open. We besluiten hier morgen weer terug te komen met ieder een lijstje van spullen die we niet mogen vergeten. We slaan de wijntjes achterover en gaan ieder ons weegs …
Niet vergeten een lijstje te maken!
(door Gwenn 'Eagle Eye' Silverleave)
Gwenn, 6e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Het is een gezellig avondje in “den Haelven Kip”. Veel bezoekers aan de bar, de tafels zijn goed gevuld. Ik loop een beetje rond, nerveus voor mijn optreden dat ik dadelijk zal gaan beginnen. “den Haelven Kip” is zo'n typische kroeg waar menig mens het gevoel van heeft dat ze daar niet willen komen. Een kroeg van het ruigere soort zeg maar. Het bier vloeit er rijkelijk. Niet alleen in de mens maar ook op de grond. Vanavond is het er niet veel anders.
Gelukkig is de eigenaar van “den Haelven Kip” een verstandig man. Hij verkoopt zijn kruiken bier voor twee koper en bij inlevering van de kruik krijg je een koper terug. Statiegeld noemt hij het. Dit moet het gooien met kruiken ontmoedigen maar het schijnt niet altijd even goed te werken. Dus heeft hij een extra maatregel getroffen voor de barden. Om het podium heen heeft de beste man een hekwerk geplaatst zodat de kruiken, al dan niet gevuld met bier, de bard niet kan raken. Het bier … dat komt dan nog wel door het gaas dus ik denk dat ik vandaag een nat pak ga halen.
Dan is het mijn beurt om op het podium te gaan staan. Ik zet in en even krijg ik de zaak “stil”. Dat wil zeggen … even gooien ze geen kruiken. Maar na een kleine twintig seconden gooit er een onverlaat, een cultuurbarbaar dat weet ik zeker, een kruik en de hel breekt weer los. Gelukkig heb ik gezien wie de eerste gooier was … Brian. Brian ken ik van het dorpje Helmut, dat hier een halve dag verderop ligt. Wat een vervelende gast is dat ook als hij drank op heeft. Ik denk … als je niet tegen drank kunt, begin er dan ook niet aan. Maar goed, Brian is nou een maal een losbol die zijn grenzen niet kent.
Dan, als mijn optreden erop zit en ik met een natte outfit in de kleedkamer sta, word ik door een man aangesproken. Hij stelt zich voor als Pete “the Agent” Waterman van SAW. Hij zegt dat hij mij groot kan maken. … Euhm … oh. Hij is bereid om voor mij boekingen te regelen in de beste tenten van Somanië, het geld zal binnen stromen. Nou, meneer Waterman … da's allemaal leuk en aardig … en tevens zéér interessant maar nu even niet. Ik wil eigenlijk zelf de wereld ontdekken en aan mijn voeten krijgen. Ik krijg een klein hard papiertje in mijn handen gedrukt en Pete zegt dat als ik hem nodig heb, ik maar langs moet komen. Zal ik doen!! Pete vertrekt onverrichte zaken en ik bekijk het papiertje. 'Pete Waterman, GrootGeldMaker uit Schoone Liederen, Medeeigenaar van SAW. 135 3rd Avenue, Sum. … ik steek het papiertje bij me.
Ik loop de zaal weer in en bemerk dat alle gasten vertrokken zijn. Aan de bar zitten Jochem, dat is de waard, Brian, Raf, Tenk, Krathos en Sam. De laatste vijf zijn vrienden van me … uit Helmut. Even een snelle update:
Brian, de biergooiende bastaard, is een mensenjong van een jaar of 17, een straatschoffie die zijn leven voor het grootste deel vanaf de schandpaal heeft mogen aanschouwen. Geen wonder dat hij als beurzenklipper door het leven moet. Wat komt er nou van zo'n jongen terecht? Raf, ook een mensenjong, is 18 jaar en heeft een, zoals hij zelf zegt, gedegen opleiding gehad. Hij is een tovenaar en is, geheel losstaand van zijn beroep en opleiding, lui van aard. Opzich niets mis met luiheid, maar Raf heeft dit naar een niveau weten te brengen dat je het 'een ware kunst' zou kunnen noemen. Krathos, nog een mensenjong van 17. Loopt in een te groot harnas, met een te groot zwaard. Als hij zijn harnas aan heeft, torent hij, met een ruime 6 feet, boven alles en iedereen uit. Het is een stille gast, zegt niet veel … zijn zwaard spreekt vaker!! Tenk, … nou, als ik Tenk moet omschrijven ben ik nog wel even zoet, vandaar een 'kleine' impressie: Tenk is een mensenjong van 16 jaar, breed gebouwd en enorm groot voor zijn leeftijd. Hij heeft gewerkt als schildknaap voor een of andere duistere ridder … duistere ridder in de zin van vaag en uiterst onbekend. 't Is iemand die o zo bang is om zijn handen en kleding vuil te krijgen … tja, als schildknaap weet je waarschijnlijk héél goed hoe lang het duurt voordat je al het vuil van een harnas af hebt … en dan laten we de overmaat aan schaniertjes, die ook nog schoon en geolied moeten worden, nog even buiten beschouwing. Sam is een elvenvrouwe, 123 lentes jong. Lenig en zeker niet onaantrekkelijk om te zien. Prettig en rustig in de omgang kortom … een leuke meid. Niets mis mee eigenlijk. Heeft al veel in haar jonge leven meegemaakt en voorziet in haar levensonderhoud middels de schone kunsten van het dievengilde.
Dat zijn dus mijn vrienden … uit Helmut!!! (ik heb er natuurlijk véél meer).
Maar goed, het gepeupel zit aan de bar als op dat moment de deur open slaat en er een man, heftig bloedend, op de grond naar binnen valt. Mijn vrienden, Brian, Raf en Sam, lopen naar de man en zo ook Jochem, de uitbater van deze kroeg. Deze laatste schijnt de man te kennen … ene Marcelus. Hij stamelt iets over dood en verderf, ontvoering, moord en doodslag. Brian rukt ferm aan het been van Marcelus dat in een vreemde hoek staat. Hij rukt, duwt, rekt en strekt als een bezetene tegen het, letterlijke, 'zere been' en ik vraag me werkelijk af of dit goed kan zijn voor een mens. Dan hoor ik een luide “SNAP” … en het been schiet weer op de plaats. De man valt weg en Raf, Sam en Brian rennen als een dolle naar buiten.
Een klein minuutje later komen de drie weer binnen en gaan zitten aan de bar. Raf vertelt, nu de man verbonden is en de meest ernstige bloedingen bij de man zijn gestelpt, dat de zoon van de man ontvoerd is door kleine zwarte mannetjes. Da's voor morgen lijkt me … eerst even een wijntje … 'tegen de schrik' zeg maar! Eigenlijk heb ik gewoon dorst.
Gwenns, 7e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Het ochtendgloren breekt aan en mijn vrienden en ik zitten aan een tafel te ontbijten. We moeten iets doen aan het vervelende voorval van gisteravond. We moeten Marcelus helpen zijn zoon te vinden. Nou ja, zo stel ik, helpen … Marcelus doet voorlopig niets dus beter zou zijn: wij moeten de zoon van Marcelus vinden. Raf ruikt avontuur, Brian weet niet beter dan slapen in de open lucht en is allang blij dat het niet in de vervelende positie van de schandpaal is en Sam, meegaand als zij is, vindt het ook een goed idee. Ik ben sceptisch … hmmm … die Pete, was toch niet zo'n gekke deal zeg maar. Maar goed, iemand moet het Epos vertellen van 'Helmuts Helden' en ik offer me vrijwillig op deze nobele taak te vervullen.
We smeren onszelf een boterhammetje voor onderweg en vertrekken in de richting van “the Old Forest”, het bos ten westen van Helmut, ten noord westen van “den Haelven Kip”. Ik maak me alweer zorgen om de druïdes die daar huizen en ik voorzie grootse rampen als dit zooitje ongeregeld samen met mij en Sam de bossen in moet. Maar goed … ik zie het als onderdeel van het Epos en de gedachte, dat ik NIET de bedenker ben van dit Epos slechts de schrijver en verteller, sterkt me gaande weg naar het bos.
We volgen een pad die door “the Old Forest” loopt en na een tijdje nadert ons een man te paard. Raf vraagt de man of hij enig spoor heeft gezien van een slachtpartij. De man weet niet waar we het over hebben. Gewoon een “nee” zou ook volstaan. We gaan verder en verder tot we op een plek komen waar, naar ons idee de overval plaats heeft moeten vinden.
Een plas bloed en plukken rood haar. De zoon van Marcelus had, of heeft misschien nu nog wel zij het iets minder, rood haar. Een spoor van bloed leidt verder de bossen in. Raf laat zijn raaf, Cow, een stuk boven de bomen cirkelen. Raf zegt dat Cow een vreemdsoortige ruïne heeft ontdekt … globaal gaat het bloedspoor de kant op naar de ruïne. En ineens schiet het door me heen … kleine zwarte mannetjes … aaaahhhh, nee hè!!!
Een legende stelt dat hier in deze bossen lang, lang geleden een vreemd volkje woonde; Mites [Mietus]. Het was een zéér magisch volkje, ontstaan uit een kruising tussen Demonen en Drow … voor deze laatste categorie geldt dat ik liever met de eerste categorie van doen heb!!! Zeg ik dat goed? Jah. Drow zijn verdomd slechte elven die, ook nu nog, het leven op Aurum verzieken met hun aanwezigheid. Sadistische hufters zijn het, niet waardig om te mogen leven. En die Godin van hun, die lelijke, vieze, stinkende spinnenkop is geen koper voor de kont waard. Nee, doe mijn dan maar een demoon, dan weet je tenminste zeker dat je een keer dood gaat. Mites hebben dus ook hun goede kant … die van de demonen zeg maar!!! Shit, onprofessioneel, ik laat me teveel leiden door emoties, even opnieuw ….
Een legende stelt dat hier in deze bossen lang, lang geleden een vreemd volkje woonde; Mites. Het was een zéér magisch volkje, ontstaan uit een kruising tussen Demonen en Drow. Ongeveer een twee en een half voet groot vanaf de grond en kaal. Magiërs en toverkollen hebben zich door de jaren heen bemoeid met vreemdsoortige mutaties die uiteindelijk geleid hebben tot dit onstervelijke ras. De Abyss zou ontdaan zijn van vele lagere demonen en ook Lolth, de Godin der Drow, heeft, door drow (met name mannelijke drow en afvallige vrouwelijke drow) bewust op te offeren aan deze vreemde experimenten, een dikke harige spinnenpoot in deze onwelriekende pap gehad. Mites zijn geworden tot een ras van jagen en verzamelen, een primitief volkje zeg maar. Ze leven in de donkere grotten van Aurum vanwaar ze gemakkelijk naar de underdark kunnen gaan en in contact kunnen komen met hun 'zustervolk', de drow. Of ze leefden in de buurt van een evil magiër die deze wezens als dienaren gebruikte. Veelal had deze magiër de Mites in een ondergronds gangenstelsel opgesloten onder zijn/ haar toren van Magie. Deze gangenstelsels hadden veelal ook een doorgang naar de underdark. Gek genoeg bleven de Mites de magiërs trouw en namen zelden de benen. Tegenwoordig zie je nog maar weinig Mites en het magische volkje heeft waarschijnlijk een plaats in de underdark verworven of ze zijn door de poorten van de Abyss gegaan. Wie zal het zeggen. Een mythe?!
Gaande weg naar de ruïne vertel ik mijn vrienden dit verhaal.
Als we bij de ruïne aankomen, houdt het bloedspoor op en staan we er een beetje vreemd naar de ruïne te kijken. Tenk gaat zitten op een steen en veegt wat heen en weer met een stok. Brian loopt de ruïne in en eigenlijk volgt iedereen binnen een kleine twintig seconden. De groep is weer compleet als Brian heftig in de weer is met een enorme kat. Het beest is een perfect creatuur van lenigheid en kracht. Haar zwarte pels glanst in de zon en haar klauwen, ongeveer de grote van een kleine spa, zijn voorzien van bijna ivoren nagels. Haar gele ogen steken af tegen het gitzwarte van haar pels. Werkelijk prachtig! Het gevecht tussen de grote kat en Brian duurt een aantal minuten en uiteindelijk weet Brian de vechtpartij op zijn naam te schrijven.
Raf ontdekt een gat in de grond en steekt zonder na te denken zijn dikke neus in het zaakje van een ander … het gat in de grond bedoel ik!! Vrijwel gelijk springt hij kermend achteruit. Een dikke harige rat, ten grote van een haas, zit aan zijn gelaat vastgepind. Twee andere ratten, van dezelfde afmeting, komen nu ook uit het gat en lopen de binnenplaats op. Krathos spiest de rat aan de neus van Raf met zijn mes en de rat laat direct los. Raf vraagt om een doekje om het bloeden aan zijn neus te stelpen. Dan besluit ook ik me te mengen in het feestgedruis. Zonder enig probleem leg ik een rat af en ook de derde vindt een snelle dood.
Er moet een ingang zijn in deze ruïne … maar waar? Brian, Raf en Sam zoeken einge tijd maar vinden niets. Als we goed en wel een half uurtje door de ruïne hebben gedoold, ontdekken Raf en Brian een doorgang, een luik in de grond. Ha, … en ik denk aan de legende van de Mites: onder de grond, onder een toren (ruïne), nou kan het Epos écht gaan beginnen!! We dalen af het duister in. Brian ontsteekt een toorts dus mijn zicht verbeterd niet … vervelende mensen ook altijd met hun toortsen. Wat mij betreft mag het licht gewoon uit hoor … ik kan wél zien in het donker. Quinten, mijn tutor, heeft gelijk: mensen … gedoemd om tweede te blijven.
Sam en ik gaan samen vooruit. We halen de rest wel op als het veilig is. Al keuvelend lopen wij een grote ruimte in alwaar een vuur brand. Een grote os hangt boven het vuur te roosteren. Ook bevinden zich hier een aantal kleine, zwarte, kale wezentjes … de mythe over de Mites is dus een waar verhaal. Sam en ik, overdondert door dit geheel, menen deze kleine groep Mites makkelijk aan te kunnen. Wij zijn klaar voor de strijd. Dan realiseer ik me: ZE ZIJN ONSTERVELIJK!!! Beter is het dat we dit gevecht maar uitstellen. We zetten het op een lopen, terug de gang in alwaar de groep ons staat op te wachten. Helaas staat de groep een etage hoger en Sam kan nog net aan de Mites ontsnappen. Dan hoor ik ook boven mij enig lawaai.
Ik maak er maar het beste van en pak mijn luit. Speel een deuntje en joepsefloeps … dancing lights tussen de Mites. Het ziet er in elk geval een stuk gezelliger uit zo. De Mites, niet onder de indruk van deze prachtige dwaallichtjes, verzoeken mij mee te gaan. Zo gezegd, zo gedaan. Zonder enige vorm van protest loop ik met de Mites mee. Jah, wat kan ik doen tegen een leger onstervelijken?
Na een tijdje sta ik in de troonzaal tegenover een wel hele grote Mite met rood haar … huh? Een beetje vreemd vind ik het wel. Maar goed, ik krijg thee en een gebakje en de Koning vraagt wat ik hier kom doen samen met mijn vrienden? Vrienden … ik heb geen vrienden zeg ik nog als ik een stuk gebak naar binnen werk. Maar ik merk dat Bobo, zo noem ik de Koning maar even, me niet geloofd. Een vrouwtje gekleed in een dekentje bestaande uit allerlei fel gekleurde lappen komt vanachter de troon naar Bobo lopen. Ze fluistert hem wat in zijn oor.
Bobo vraagt of ik niet even met hem en zijn gevolg mee wil lopen om de anderen te halen. Ze vechten nu tegen een grote overmacht en Raf, Sam, Tenk, Krathos en Brian zijn gedoemd deze te verliezen. Ik denk nog … aaaahhh, arme Sam, zij zal wel niets kunnen doen aan deze uiterst vervelende situatie … was ze nou maar veilig bij mij gebleven.
Dan komt de hele meute zwaar gehavend de troonzaal in. Gelukkig … iedereen leeft nog. Allen krijgen we thee, en ik krijg nog een kopje … met een gebakje! Dan wordt er veel gepraat met Bobo, de Koningin en het Lappenvrouwtje. Na een uurtje zijn ze ons wel zat en sturen ons linea recta hun woonstede uit. Buiten wacht ons de avond en we slaan kamp op. Krathos zorgt voor het hout … bij een kamp hoort tenslotte ook een kampvuur!
Tenk, het luie beest, gaat gelijk liggen pitten. Hij moet aan zijn schoonheidsslaapje denken. Wat een rotsmoes zeg. Je zou het idee krijgen dat Tenk en Raf broers zijn van elkaar. Beide weten zichzelf geheel weg te cijferen als het om 'iets doen' gaat. … Is het toeval? Ook Raf neemt een vervelende rustpose aan … onder een dekentje en oogjes dicht. Dan zie ik dat ook Brian gaat liggen onder zijn deken. Wat krijgen we nou zeg … tijd om mijn luit te stemmen!!!
Ah, ik trek de aandacht. Geïrriteerde hoofdjes verschijnen boven de dekens uit en vlammende oogjes kijken mij doordringend aan … hoezo slecht moment om mijn luit te stemmen? Dat doe ik altijd 's avonds. En ja … ik stem op gehoor, sorry! Raf meent mij onder druk te kunnen zetten met de opmerking dat hij ook een luit kan stemmen … maar dan op gevoel. Hij doelt zeker op het feit dat hij 'em dan breekt bij de hals zodat de opmerking … 'mijn gevoel zegt dat die luit niet meer te stemmen is' gemaakt kan worden. Ik besteed er maar geen aandacht aan, ik ben niet eens onder de indruk.
Maar nu we toch allemaal wakker zijn, is het misschien handig de dag eens door te spreken en onze gedachten eens met elkaar te delen over de dag. Zie aan … ze komen overeind … met uitzondering van Tenk.
Als we zo om het vuurtje zitten en onze bevindingen delen, komen we tot de volgende conclusies: Bobo, heeft een ketting om zijn nek die magisch is. Raf heeft dit ontdekt met een detcet magic. Het Lappenvrouwtje, is een priesteres, daar ben ik achtergekomen door met haar in gesprek te gaan. Ook schijnt het Lappenvrouwtje over de gave mind reading te beschikken. Dit kunnen we concluderen omdat zij onze gedachten perfect invult zonder dat wij onze gedachten uitspreken. Dit maakt het lastig om ongemerkt bij haar in de buurt te komen!! We hebben bij het kampvuur in de grote zaal een zadel zien liggen en we vermoeden dat dat het zadel is van Julius. Waarschijnlijk zitten er nog wel persoonlijke spullen in van Julius. Als we dat zeker weten, hebben we een volgende aanwijzing die leidt naar de Mites en de mysterieuse verdwijning van Julius.
Dan komen de speculaties: Bobo staat onder controle van het Lappenvrouwtje middels die magische ketting. Eigenlijk is het Lappenvrouwtje de 'echte' leider van deze groep Mites.
… en de te ondernemen acties: het is dus zaak dat we de ketting van Bobo's nek af krijgen zodat Bobo weer terug getransformeerd wordt naar Julius. We gaan dan samen met Julius de grot uit. Dit alles, en dat is waarschijnlijk het meest onwaarschijnlijke, zonder dat het Lappenvrouwtje dit in de gaten heeft. Misschien is het verstandiger om eerst eens het zadel te bekijken/ te bemachtigen. Dat geeft ons dan weer een aanwijzing.
We gaan voor het zadel. Niet nu natuurlijk want 'Helmuts Helden' hebben eerst slaap nodig. Ook willen ze wat op krachten komen van hun eerste ontmoeting met de Mites. Dus … iedereen onder de dekentjes, even wat slaap pakken zodat we morgen weer fris en fruitig zijn. Morgen is de dag waarop actie ondernomen moet worden.
Gwenn, 8e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Deze ochtend ben ik vroeg uit de veren, althans dat wat er voor doorgaat. Ik leg mijn klamme deken opzij en zie dat al mijn vrienden nog slapen. Ik por het vuur iets op en maak de meute wakker … kom jongens, er is werk aan de winkel.
Na veel gemor en gezeur blijkt dat we vandaag helemaal niets gaan doen. Ze hebben gisteren te veel klop gekregen. Nu vraag ik je …
De enige die zonder gezeur opstaat is Krathos, die gaat gelijk weer houthakken. Wil die een enorm vreugdevuur ofzo? Naja, in elk geval iemand die iets doet. Morgen beter lijkt me.
Voordeel is, het zonnetje scheen vandaag!
Gwenn, 9e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Gisteren hebben we een dag rust gehouden. Iedereen, met uitzondering van Krathos en mij, was eraan toe. Jaha, Tenk had een smerig shirt, Raf had steken in zijn zij, Sam was een beetje misselijk en Brian had het vel van zijn elleboog. Nou, dat is zeker een rustdag waard.
Dus … vandaag gaan we weer terug naar de Mites. Ik kan haast niet wachten. Ik hoop maar dat deze missie er snel opzit. Ik heb namelijk met Beau afgesproken in Helmut. Da's al over een dag of zes. Nou, ik ben er klaar voor …
Nou, nee, vandaag lijkt ons niet zo'n goed idee om te gaan … we hebben slecht geslapen. Zucht … dit wordt weer een dagje tussen de varens. En wat is Krathos eigenlijk aan het doen?
Ik heb in elk geval vandaag een punt aan een stok geslepen … mooi hoor!!!
Het weer: lekker zonnetje, een graad of 21.
Gwenn, 10e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Zoals ik gisteren al schreef is er niets gedaan. Nou, niets … ze, Raf, Sam, Brian en Tenk, hebben uitgerust. Ze hebben nog steeds last van de oorlogswonden. En ik heb een punt aan een stok geslepen. Gisteren begreep ik ook dat we vandaag ook nog niet op pad gaan. Ik baal er wel een beetje van hoor, over vijf dagen is Beau in Helmut en daar wil ik wel naar toe. Dus wat er ook gebeurd, over vijf dagen ben ik echt thuis!!!
Wat ik vandaag heb gedaan? Punten geslepen aan een paar stokken … 'k heb waarachtig al een mooie bundel speren.
En natuurlijk ons zonnetje … vandaag stond ze hoog aan de hemel en 't was rond de 24 graden.
Gwenn, 11e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
(Zucht) … heb vandaag een outfit van varens gemaakt. Blijkt dat ik er niet goed in ben. Heb het weggegooid. Ik wil terug naar Helmut … Beau komt over vier dagen.
En ze was er weer hè … onze vriendin de zon. Een graadje of 20 schat ik zo!!
Gwenn, 12e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Ik heb werkelijk géén idee wat ik hier nog doe. Iedereen hangt er als lamlendige kalveren bij. Géén beweging in “onze Helden” te krijgen. Ik vraag me af hoe lang deze meute nog in deze alles verziekende toestand wil blijven rondhangen in dit klamme bos. Mijn humeur lijdt er danig onder. Maar goed, ik heb natuurlijk weer eens geen keuze, dus ik hang maar met de rest mee.
Ik verveel me dood … en ook deze dag heeft niets anders opgebracht dan de vraag “wat zal ik vandaag eens doen”? Niets dus …
Nog drie dagen en ik zit in Helmut. Zuipen met Beau … daar heb ik echt zin aan!!!
Die zon, daar moet ik eens wat mee … vandaag was het een lekkere zonnige dag. 25 graden!!
Gwenn, 13e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Vandaag heb ik een liedje geschreven … over de zon. Kwam ineens in me op:
“Als de zon schijnt …”
Tja, en de zon … pak 'em beet een graad of 20.
Oeh … ik hoor net dat we morgen op pad gaan … 't zal toch niet waar zijn!!!
Gwenn, 14e Okermaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Jaaaaaaaaa … we gaan de grotten in. Iedereen is er gewoonweg klaar voor. We spreken de plannen nog een keertje door.
Sam en ik gaan de grotten in omdat wij, de twee nobele elven, kunnen zien in het donker. We gaan voor de zadeltassen. Zo gezegd, zo gedaan. Enige nadeel wat ik heb, en Sam niet, is dat ik absoluut niet weet mijn klep te houden. Met als gevolg dat wij natuurlijk gezien, of beter gezegd, gehoord worden.
Dus … Sam en ik staan weer voor de koning, de koningin en het lappenvrouwtje … (diepe, diepe, hele diepe zucht). En het is in de troonzaal dat ik me bedenk dat het gewoon over een hele andere boeg moet. Ik vraag of ik een woordje kan spreken met het lappenvrouwtje. Dat kan … in haar privévertrek.
Ik kom te zitten aan een tafel en het lappenvrouwtje neemt tegenover mij plaats. Ik zie een andere grote tafel met daar overheen een gewaad. Een vreemdsoortige bobbel ligt onder het gewaad en … er steken harige voeten onderuit. BIM-BAM … BIM-BAM. In mijn geweldige brein raakt de klepel de klok … HARD!!! Aha … dat is het dus. De eerdere koning ligt daar dood te zijn onder dat gewaad en er moest een nieuwe koning komen. Hihi, dit wordt leuk.
Ik begin het verhaal met de belangrijkste persoon voor de Mites, een koning. Want die moet, zoals ik uit het gesprek van vorige week nog weet, alle beslissingen nemen voor het volkje. En prompt gooi ik eruit dat koningen, die van jagen houden, ook wel eens dood kunnen gaan tijdens de jacht … een ongelukkig treffen met een everzwijn zeg maar. Het lappenvrouwtje kijk mij ietwat angstig aan. Jaha dametje, hier heb ik je. De vraag van het lappenvrouwtje blijft dan ook niet uit: of ook ik gedachten kan lezen? Nou nee, zeg ik eerlijk, ik zie een lijkwade en een paar behaarde voeten waar ik conclusies uit trek.
Dan komt het hele verhaal naar boven. De vorige koning is inderdaad tijdens de everzwijnen jacht gedood door een ever. En om de Mites niet te laten dolen in het leven hadden de Mites een andere koning nodig. Julius bleek een makkelijke prooi. Vandaar dat Julius nu op de troon zit als nieuw leider.
Ik heb uitgelegd dat zoiets niet zomaar kan. Mensen hebben nogal de vervelende eigenschap aan hun kinderen gehecht te raken. Kinderen? is de vraag van het lappenvrouwtje. Jah, kinderen … soort slaven zeg maar. Kinderen moeten bij mensen altijd vervelende klusjes in en om het huis doen omdat de grote mensen daar een rothekel aan hebben of omdat ze te lui zijn. Ook ik weet niet geheel hoe dat werkt, ik ben tenslotte een elf, maar zoiets is het wel. Raf, mijn vriend die er de vorige keer bij was, kan daar hele verhalen over vertellen. Het gesprek gaat zo nog een tijdje door.
Dan kom ik met het voorstel om de koningin maar koning te maken. Er is ook niets mis met een koning met tieten!!! En een vrouw aan het hoofd van dit volkje heeft nog andere voordelen voor het lappenvrouwtje. Ze kan dan namelijk ook kledingadviezen geven aan de koningin … jaha … Er wordt diep nagedacht door het lappenvrouwtje. Dan, na enige tijd, excuseert ze haarzelf en loopt de deur uit, naar de troonzaal. Vermoedelijk voor onderhoudt met de koningin. Na een klein half uurtje komt ze weer terug en ze zegt dat alles rond is. De koningin gaat de plaats van de koning innemen. Julius kan dan met ons mee. Ook krijgen wij het lijk van de “oude” koning mee. Ik beloof dat we hem buiten zullen begraven.
We aanvaarden de terugtocht en komen weer buiten aan. We breken kamp op en vertrekken naar “den Haelven Kip”. Hier wacht Marcelus op ons en beloond ons met een bankwissel van 50 goud/ pp.
Ik sla nog een biertje achterover en speel nog een leidje of wat bij de haard … lekker even rustig zitten tokkelen. Mijn vrienden zitten te kaarten en och … dat gaat helemaal verkeerd. Ze nemen Tenk te grazen, de arme, goedgelovige ziel. Die zal wel weer een duit of tien verliezen. Ik denk maar zo … iedereen is veilig terug, gezond en wel. Eind goed, al goed!!! De eerste queeste van “Helmuts Helden” zit erop en is glansrijk volbracht.
Morgen ga ik naar Helmut, Beau komt morgen.
Gwenn, 10e Zaaimaand, in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
We zijn alweer een klein maandje verder als de hele meute; Raf, Tenk, Krathos, Brian, Sam en ik, op het terras zit bij Jeemie's kroeg “Annex Eetgelegenheid”. We genieten van een lekker zonnetje en een roseetje en keuvelen over al wat goed en slecht is in de wereld. Ik kleur al lekker bij. Ook wel eens lekker zo even helemaal niets doen. De afgelopen maand heb ik veel tussen Willowwood en Helmut heen en weer gereisd. En nu, nu dan eindelijk even niets. Hè … lekker.
Zo ineens, vanuit het niets, blokkeert een persoon de zonnestralen naar mijn huid … euhm, hallo!! De persoon stelt zich voor als Vestan Ir'Simul. Lichtelijk geïrriteerd verplaats ik de stoel een stukje zodat ik weer volop van de zon kan genieten. Hij heeft een opdracht voor Helmut's Helden … Ik ga wat rechterop zitten en met mijn hand boven mijn ogen bekijk ik de man. Het is een rijk man aan zijn kledij te zien. We bieden hem een stoel aan en hij neemt plaats aan onze tafel. Koffie voor onze gast …
Vestan is eigenaar van een zilvermijn in de buurt van Zendouros en er vinden daar de laatste tijd nogal raadselachtige verdwijningen plaats. Zowel van mensen als van goederen. Ik kan het niet laten dit probleem razendsnel te analyseren en te melden dat deze twee mysterieuse zaken wel eens héél goed samen zouden kunnen gaan. Dieven hebben er nog wel eens een handje van zilver mee te nemen en dan snel te verdwijnen. Wat is de wereld toch simpel in de zon met een roseetje!!!
Maar mijn vrienden zien gelijk een avontuur en wat kan ik, als nobele schrijver van het Epos, anders dan … volgen (zucht). Ieder krijgt een zak met 1000 GP vooraf en de gage achteraf wordt dan nog bekeken, zo is de deal. En het moet gezegd … voor een 1000 GP of meer ben ook ik best bereid deze stoel, de zon en mijn roseetje te laten voor wat ze zijn en me voor te bereiden op een queeste. Er zal geschreven worden!!!
Ik koop een paard met een prachtig zadel en ik wil perse kwastjes aan de teugels. Dat kost me een 150 GP. Ik betaal de paardenhandelaar en als ik buiten kom, staat mijn paard gezadeld en al klaar. Op naar de smid voor een harnas. Alhier koop ik een chain shirt wat me nog eens een 105 GP kost. Snel nog even naar Flasks & Vails een drietal hoestsiroopjes (CLW-potions) halen. Dit kost me een 153 GP. Van hieruit ga ik naar mijn huisje, mijn ezeltje halen. Oh … jaha, ik heb een nederig stulpje hier in Helmut … een eigen plekje om te wonen. Beter dan altijd maar die kamer huren bij Jeemie … ruimer ook.
Thuis stop ik het overgebleven goud goed weg. Ik neem wat klein geld mee voor de reis naar de mijn en mijn bankwissel van 50 GP. Als we toch in de buurt zijn van Zendouros, kan ik de bankwissel daar, in Zendouros, gelijk inwisselen als de queeste erop zit. Ik zadel mijn ezeltje en ik vertrek weer richting Jeemie. Na een niet al te lange tijd vertrekken we gezamenlijk richting de mijn.
We rijden achterelkaar aan over de landerijen en al ras komen we in een klein bos. We volgen de weg als we op een kleine 100 meter van ons een man op de weg zien staan. We naderen de man. Uiterst vriendelijk vraagt deze, als we genaderd zijn op een meter of 5, of wij ons willen ontdoen van alle goederen en kledij, zodat hij deze van ons kan overnemen. Als een pijl uit een boog stel ik de man de vraag of hij ook heel toevallig iets te maken heeft met het zilver dat uit de mijn verdwenen is. Dit blijkt niet het geval. Hè jammer, anders zouden we weer terug kunnen naar Helmut en hadden we de 1000 GP wél héél snel verdiend.
Raf stelt dat wij met toch wat meer mensen zijn dan hij, hoe stelt deze man het zichzelf voor dat hij met al onze goederen weg komt … ongeschonden. Goed punt Raf, goed punt. Dan schiet er een pijl precies tussen Raf en de nek van het paard van Raf door … “en dit zijn mijn mensen” stelt de man. Oók een goed punt denk ik nog, maar zeg niets … ik ben slechts de schrijver, in afwachting van een heroische dood van één van mijn reisgenoten. Zoals Quinten het zou zeggen “Een Bard doet alles voor een goed verhaal” … en Quinten is wijs, héél wijs.
Maar Raf zit al een tijdje links en recht te smoezen, hij is iets van plan. Dan, vanuit het niets roept hij ineens “Ga” en vervolgens pakt een dikke mist zich samen om ons heen. Ik hoor het kloppen van hoeven maar ik zie werkelijk géén hand voor ogen. Ik geef mijn paard maar eens de sporen en leidt het langzaam richting de bosrand. Een pijl treft me in mijn been … AUW!!! Welverdorie …
Ik hoor een bende tumult rechts van me, vanaf de kant waar we naar op weg waren. Ik hoor Tenk en Sam vloeken. Ah … arme Sam, ze laat zich veel te veel meesleuren door die Raf … en weer komt het haar duur te staan denk ik nog. Dan kom ik uit de mist en ik zie dat een mens geheel gecamoufleerd een boog op mij richt. Kort daarop zoeft de pijl langs mijn hoofd. Welverdorie … nu is het genoeg. Ik trek mijn zwaard en met een welgemikte klief houw ik de man tegen de vlakte. “Moordenaar …” waren zijn laatste woorden. Dan is alles stil om me heen. Ik stap af en ontneem de man de boog en zijn pijlen. Zo dat doet 'ie niet weer.
Ik klim weer op mijn paard en langzaam vertrek ik in de richting waar we naar toe moeten. Iets verder op het pad tref ik Raf aan met een vragende blik van 'waar bleef jij nou'. Weer iets verder staan Tenk en Sam. De laatste ziet er zwaar gekwetst uit. Een pijl heeft haar prachtige, maar ietwat fragile, elven lichaam op een vervelende plek doorboord … bij haar schouderblad. Waar is Krathos vraag ik … oh, een eind verderop is het antwoord.
Tegen de avond komen we aan bij de zilvermijn en we melden ons bij de voorman. Deze biedt ons een slaapplek aan in een barrak … Een barrak vraag ik, geen kamer voor ons alleen? Want ik zie het gebeuren hè, twee prachtige elvenvrouwen, hier te midden van een stel overwerkte zilvergravers die al weken geen vrouw meer hebben gezien … dat geeft alleen maar ellende. Maar nee, we moeten in een grote zaal slapen bij de rest van de mannen. We vragen of we een groot stuk canvas kunnen krijgen om zo een stuk privacy te kunnen creeren. Dit wordt, samen met een aantal spijkers en een hamer, geleverd.
We leggen onze spullen weg, onze paarden staan op stal en we vertrekken naar de eetgelegenheid hier bij de mijn. We laten ons het eten smaken en als het op is vertrekken we naar het kroegje. Snel een drankje en dan onder de wol … morgen is het vroeg dag. Ach wat, daar zal wel weer een week overheen gaan zoals bij onze vorige missie. Ik zie het allemaal wel.
Gwenn, 11e zaaimaand in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Nou, het is me wat zeg, we gaan gewoon een dag na ons arriveren bij de zilvermijn daadwerkelijk de mijn in, na, uiteraard hoe kan het ook anders, kort beraad met de voorman. Deze wijst ons naar schacht 3 … het had wat mij betreft schacht 114 kunnen zijn, ik heb geen verstand van mijnen. Ik ken iemand die dat wel heeft maar die is er helaas nu niet bij. Jammer, we hadden zijn expertise hier goed kunnen gebruiken.
We stappen in een lift en voor de aankomende tien minuten zitten we hier opgesloten. En ik verveel me redelijk snel hè!! Tien minuten lijkt een halve dag voor mij … maar gelukkig aan dit noodlot komt een eind en we volgen een gang verder de mijn in totdat we na een stief half uur lopen in een soort van ruïne aankomen. Nu weet ik dat dit natuurlijk niet kan … een ruïne onder de grond … kom op zeg. ' … Nou, wacht eens … en een geplunderde drowstad dan? Valt dat onder “ondergrondse ruïnes”? Ach, kom op zeg, een geplunderde drowstad bestaat helemaal niet, althans ik heb er nooit van gehoord. En als ik er nog nooit van gehoord heb, bestaat het niet. … Blijft wel interessant deze hypothese … een geplunderde drowstad, hoe ziet dat eruit eigenlijk?'.
Terwijl ik met deze gedachten speel en deze overweeg treft het noodlot Tenk. Gewoon vanuit het niets een pijl in zijn rug … tja, da's erg vervelend voor Tenk maar hij vraagt er ook wel een beetje om. Welke volslagen idioot gaat er dan ook met een prachtig schoon wit tenue een mijn in? Wit vraagt erom om smerig te worden en dat gaat meestal heel goed samen met heftige pijnen!! Een goblin moet er voor boeten zo is het plan … enkele seconden later rolt dan ook het hoofd van een niets vermoedende goblin die héél toevallig een kruisboog bij zich had. Het mooiste van het verhaal is dat deze onschuldige, of beter gezegd onschuldig lijkende, goblin zijn zwarte bloed de vrije loop laat … precies … over het tenue van Tenk. Lachen man!!
Raf bedenkt zich geen minuut en doet zich tegoed aan het lijk … althans … aan diens bezittingen. Als Raf ons enige tijd later ietwat verbaasd aankijkt, toont hij ons de buit. Hoewel ik het schandalig vind levert de lijkenpikkerij ons twee flesjes, een kapotte kruisboog en een steentje op. Tenk kan het niet nalaten om een flesje gelijk leeg te zuipen … en plots ziet hij er weer een stuk beter uit … in zijn smerige tenue. Jah, een potion of cure light wounds helpt wel om je nieren te herstellen van ernstige incisies en puncturen maar je tenue wordt er niet minder smerig van.
We gaan verder en na enig speurwerk vinden we een doorgang naar een lager gelegen gedeelte. Tenk moppert een eind voor zich uit … “en mijn tenue, moet je zien, da's toch niet normaal meer … helemaal vies en smerig … hoe kan ik me vertonen aan de buitenwereld, wat moeten ze allemaal wel van mij denken …”. En eigenlijk zijn we dat gezeik over dat tenue van hem wel zat. Sam komt met een goede oplossing. We gieten het tweede flesje bij Tenk in de keel … (potion of invisibility) … en sturen Tenk vooruit om polshoogte te gaan nemen. Smart thinking!!! Twee vliegen in één klap. Dit maakt alles inderdaad een stuk stiller. Hè hè … ben ik tenminste weer aan het woord.
Tenk komt na een kleine tien minuten terug met de mededeling dat er eigenlijk niets anders te zien is dan een tweetal lelijke standbeelden en dat wij hem gerust kunnen volgen. Aldus geschiede … Maar het noodlot treft weer Tenk als we aangevallen worden door twee vreemde creaturen. Kratos, de held uit het bos zeg maar, vangt er één geweldig op en Raf legt de ander neer. Beide creaturen kunnen het niet nalaten ook hun bloed over Tenk uit te vloeien … mooi hoor, prachtig gezicht. Wit met zwart, groen en een vlekje rood. Helemaal te hip zeg maar!! En weer duikt Raf als een bezetene op de lijken. … Twee flesjes alchemist fire als trofee.
We trekken verder naar het zuiden en we komen aan in een kamer met een aantal sarcofagen, een altaar en nog een paar hele lelijke beelden. Maar het moet gezegd … alles is beter dan het smerige tenue van Tenk. En, als klap op de vuurpijl, springen er twee onwelriekende tweebenigen over de sarcofagen. Deze benen steevast op Tenk af om ook hun duit in het spreekwoordelijke zakje te doen. Kratos en Raf belemmeren de twee creaturen de doorgang naar Tenk en niet veel later loopt ook uit de onwelriekenden het bloed … dit keer over de vloer. Toch jammer, … toch jammer.
Een grote ijzeren deur houdt de meute voorlopig wel even bezig. Het kost ze de grootste moeite deze deur links, danwel rechts, te laten liggen en om verder te gaan met de queeste … hetgeen wij hiervoor gekomen zijn zeg maar. Uitzoeken wie er hier zilver jat en waar de dieven met die buit naartoe gaan. -zucht- … Het is toch weer zo'n dag aan het worden.
Ja, één van de dieven heeft het slot door en laat het nou net weer de elf zijn (ik suggereer niet … de feiten liegen er gewoonweg niet om!!!), als Tenk zich gelijk weer door het kiertje probeert te wurmen. Wel gooit meneertje nog even zijn helm naar binnen maar, er wordt niet op gereageerd door eventueel aanwezigen in de ruimte achter de deur. Tenk geeft het sein “kamer veilig” en loopt vervolgens naar binnen. Twee bijlen treffen doel … de onderbuik van Tenk. Ah, kijk … een streepjes dessin!!!
Raf gooit wat met magie en Kratos drukt Tenk nog even verder het hol van de leeuw in. Jah, die Kratos is een slimme … een man van weinig woorden, het “van dik hout zaagt men planken” type. Fijne vent … als je maar niet tussen hem en zijn prooi staat is er niets aan de hand. Ik snap dus ook niet wat Tenk nu weer met zijn neus vooraan moet. Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. En als ik zo eens tussen de vechtende en heftig bloedenden doorkijk, zie ik nog een drietal onverlaten aankomen. Het wordt me het dagje wel hoor, ik krijg al blauwe vingers bij de gedachte dat ik dit allemaal moet gaan opschrijven!!! Een tweetal minuten later liggen de vijf creaturen voor de vlakte. Een zesde creatuur wankelt … het is Tenk.
Maar … het zijn allemaal helden hè … die gaan gewoon door!! En wel verder naar het zuiden.
Als we door de gang lopen maken we aardig snelheid en ik denk nog … 'dit kan nooit lang goed gaan'. Klopt, dat gaat het ook niet. Een bijl klieft Sam hard in haar zij … 'Let dan verdorie ook op vallen. Als je daar op let, kun je niet snel lopen' denk ik nog. Tenk gaat voor een onorthodoxe oplossing van het probleem … een zwaar gewicht op de drukplaat, … een zwaar gewicht. Een sarcofaagdeksel … Tenk holt een stukje terug om er één te gaan halen. Na een minuutje of vijf slaat de bijl zich vast in de deksel … misschien, ik weet het ook niet precies maar, … misschien, héél misschien wellicht, doet dat hendeltje daarzo iets? Tja, misschien iets om de volgende keer rekening mee te houden.
Maar er ligt een pracht ruimte voor ons … weer één waar we uren zoet mee kunnen zijn als we onze zinnen daarop zetten. Dat doen we dan ook maar. Het is een ruimte met een diepe put en vier afschuwelijke standbeelden. Voor het oplettende oog biedt deze kamer ook nog een aantal bloedgleuven in de vloer die eindigen in de put. Goh, wat zou dit voor kamer zijn? Je blijft je ook verbazen hè in schacht 3!!!
Dan bemerken wij dat Kratos niet in de kamer is en Tenk en ik sprinten terug, over de deksel van de sarcofaag. Kratos is in gevecht met een vreselijk creatuur uit het donkerste de aarde. Tenk en ik redden Kratos van een verstikkingsdood. Beide dieven, Sam en Brian, morrelen een beetje aan de dikke houten deur in de kamer met de put. Goede Goden … die twee hebben engelen geduld zeg, ik had het allang opgegeven. Hmmmm, is mijn naam dan wel correct … Gwenn “Eagle Eye” Silverleaf, Master Thief and Songwhisperer Extraordinair. Dat ga ik dan maar eens overleggen met mijn vrienden uit mijn oude studiekring. Hier moet ik wat mee gaan doen.
Ik ben even in gedachten verzonken als ik bemerk dat de beide dieven de deur hebben open gekregen en onder de invloed zijn van één of andere spreuk. Raf en Tenk hoor ik achter de deur een gevecht voeren. Welverdorie … waar zijn die nou weer mee bezig. Houdt dit dan nooit een keer op, denk ik nog als plots de stilte aan de andere kant van de deur oorverdovend wordt. Na enkele tellen staan Raf en Tenk in de deuropening met het dode lichaam van een slang (lees Naga!). Trots, en met een lach om zijn mond, vertelt Tenk dat hij een paar nieuwe laarzen heeft!!! Ja, Tenk … natuurlijk maar euh … je ziet er een beetje bleekjes uit. Laten we hier een rustplaats maken.
Zo gezegd, zo gedaan. Iedereen kan wel wat rust gebruiken en ook ik ben best een beetje moe. Ik gooi mijn laatste spreuk om de kamer te beveiligen (Alarm) en laat de slaap het winnen van mijn lichaam.
Gwenn, 12e zaaimaand in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT):
Ergens in het midden van de nacht worden wij bruut gestoord door de uitwerking van mijn spreuk. Het Alarm gaat af. Ieder van onze groep springt op en we zien een groep mannen die het klaarblijkelijk op ons gemunt hebben. Ze nemen gelijk een aanvalpose aan … - zucht-.
Benieuwd als ik ben over de hoeveelheid slaap die ik heb gehad, loop ik, in gedachten, door mijn magische capaciteiten. Onderwijl is er een gevecht gaande tussen beide groepen waarin onze vechters, Tenk en Krathos, en onze dieven, Sam en Brian, een verdediging leggen tussen de andere groep en Raf en mij. Handig … heel goed, zo pakken wij het aan.
Bij de tegenpartij lijden ze enkele verliezen en als ik met een charm de leider van de groep onder mijn commando krijg is het gevecht snel afgelopen. Ik praat wat op een amicale manier met de leider van de roversbende en ik kom tot de ontdekking dat deze betaald zijn om ons te doden. En jawel … door niemand minder dan Vestan, onze opdrachtgever. Wat een vreemd zaakje is dit. Na drie korten en véél meer langen besluiten wij als groep dat de resterende rovers het best functioneren als dragers van de kist met 2000gp die Raf en Tenk gevonden hebben bij de grote slang. We vertrekken richting de lift omdat we geen zin hebben aan een avontuur waarin wij bewust de dood in worden gejaagd. Aldus geschiede …
We komen in de kamer met de diepe put als Tenk de opmerking laat vallen dat we best één van de rovers in de put kunnen gooien om te kijken hoe diep het is. Ik zie er de humor wel van in en ga met Tenk mee in zijn beredenatie. Die put heeft ons lang bezig gehouden en vele vragen met betrekking tot de diepte van deze put zijn er, de avond hiervoor, over gesteld. Laten we nou twijfel wegnemen en kijken hoe of wat door er een rover in te gooien. Vette pret. Raf neemt het geheel te serieus en komt met een batterij aan tegenargumenten om het niet te doen. Dit wordt lachen … Raf stangen.
Een complete discussie over waarom het wel en waarom het niet te doen. Het gezicht van de rovers wordt er niet vrolijker op. Ook beginnen er in de nek van Raf een aantal adertjes op te zwellen en Brian krijgt ook ietwat een rood hoofd. Maar Tenk en ik zijn volhardend in onze mening. We geven de rest van de groep geen ruimte en tegenargumenten wimpelen we simpel af met “ … ja, leuk en aardig maar we weten dan wel hoe diep die put is. En … misschien liggen er wel schatten op de bodem”. Raf murmelt wat in zichzelf.
En dan als een duvel uit een doosje, een pijl uit een boog, een aap uit de mouw … springt Raf. Verbazing alom, met hier en daar een glimlach en een zucht van verlichting. Deze laatste twee met name op de gezichten en uit de mond van onze gevangenen. Nou ja zeg … 't is maar een grapje hoor. Maar toch luisteren we aandachtig … wanneer horen we een “plof”. Deze blijft uit en na een minuutje nemen we ons voor Raf in de analen op te nemen als “gerespecteerd groepsgenoot” met daarbij een persoonlijke voetnoot “niet al te clever”. We vertrekken richting de lift.
Na een stief uurtje lopen komen we aan bij de lift als ik de opmerking maak dat wij de gevangenen eigenlijk niet boven willen hebben omdat deze te veel aandacht zullen en kunnen trekken. We besluiten om van hen een salami te maken en hen achter te laten in de mijn, schacht 3. Ik laat nog even een ander idee de loop maar, dat wordt afgekapt door de groep. Het verlies van Raf valt hen zwaar.
Boven gekomen zien wij het felle zonlicht en laten we onze ogen even wennen. We verschuilen ons in een klein bosje vlak bij de ingang van schacht 3 als Tenk samen met Brian de paarden gaat halen. Binnen enkele minuten komen de paarden in vol gallop in onze richting rijden en vliegen de pijlen van de wachters van de mijn ons om de oren. Ieder grijpt zijn paard en in vol galop rijden wij de zon tegemoet. Hoera voor Helmut's Helden. Een gewisse dood ontlopen, veel geld in onze zakken en helaas … één groepsgenoot minder.
Gwenn, 13e Zaaimaand in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT), voor noen:
Onderweg naar Helmut heerst er een bedompte stemming. Het wegvallen van Raf valt de groep zwaar. Ik probeer de boel nog op te vrolijken met de opmerking “Het wordt hierdoor wél een écht Epos … zo zonder touw of wat naar beneden springen. Ik vind het dapper”. Maar de boze blikken laten me weten dat ze hier écht niet van gediend zijn. -Tsss, ik kan de naam wel wijzigen in: Driewerf Domoor, het verhaal van hoe Raf aan zijn einde kwam- denk ik. -Kan ik er wat aan doen dat hij in die put springt? Iedereen moet toch zoiets hebben van … WAT EEN SUKKEL!! Maar nee, niets dan goeds over de doden-.
Dan bedenk ik me dat het ook nog aan zijn ouders verteld moet worden. Het lijkt me beter dat ik dat niet doe, daar kan alleen maar ellende van komen. Na kort overleg met Brian neemt hij deze nobele taak op zich. Dat is beter, kan ik het vastleggen in het Epos.
Jawel … Tenk krijgt onderweg naar Helmut ruzie met een ridder die we tegenkomen. Geen idee waar het over ging en wat er over en weer gezegd is, maar Tenk gaf de man flink op zijn donder. Gevolg: Tenk krijgt een roze harnas. Het is tijd voor een echte helden naam: “De Roze Ridder”. “De landerijen om Helmut heen zullen mijn naam in eerbied uitspreken en mijn tegenstanders zullen sidderen en beven van angst bij het horen van mijn naam” zo luidt het devies van Tenk. Mag ik daar als autheur van dit Epos tóch even mijn bescheiden mening over geven? Ik besef dat dat niet hoort maar kan het ook niet nalaten. Roze Ridder … angst inboezemen? Laat me niet lachen, hij heeft niet eens een lans!
Tegen noen rijden we Helmut binnen.
Gwenn, 13e Zaaimaand in het jaar van den Manke Walrus (1358 NT), kort na noen en begin avond:
Brian gaat kort na noen naar de ouders van Raf. Ik heb besloten om niet mee te gaan. Het is beter dat ik dat gesprek niet in het Epos opneem. Ik ga wat inkopen doen in Helmut. Als ik goed en wel op het terras zit bij Jeemie, komt er een vreemdeling aan mijn tafeltje staan. Of ik Helmut's Helden ken? …
Ik overweeg mijn antwoord:
“Hangt ervan af … wie wil het weten” vraag ik de onbekende. “Ik werk in opdracht van leenheer Marrigan, mijn naam doet niet ter zake” aldus de vreemdeling. “Leenheer Marrigan …” zeg ik, “dan moet het vast belangrijk zijn”. Ik geef de man een stoel en als ook Kratos en Brian bij mij aan tafel schuiven horen we het hele verhaal over “Het Groene Zwaard” en “De Vlakte van de Dood”. -'t Is nu al spannend- denk ik.
Ik geef aan dat ik, als schrijver, wel wat in deze opdracht zie voor de helden. Kratos heeft ook wel zin, Brian twijfelt en Tenk …, den Rozen Ridder bedoel ik, hoeven we niet te vragen want “zijn tegenstanders zullen blabl